This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
In het jaar 2019 betaal je voor een gemiddelde huis € 302.157. In het jaar 2013 was dat nog gemiddeld € 213.353
Bereken met hoeveel procent de huizenprijzen zijn gestegen. Rond af op een decimaal.
Slide 3 - Open question
Evert krijgt een taxatieverslag van zijn woning toegestuurd door de gemeente. De gemeente heeft de woning op € 282.000 getaxeerd en vraagt 0,1185% per jaar aan belasting over dit bedrag.
Hoeveel onroerendezaakbelasting betaalt hij in een jaar (afronden op euro’s naar beneden)?
Slide 4 - Open question
Marlies kan kiezen uit verschillende soorten hypotheek. Ze kiest voor een hypotheek waarbij de aflossing elke maand gelijk is en de rente steeds afneemt. Hoe noemen we deze hypotheekvorm?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
De kozijnen van het huis dat Sjoerd huurt moet binnenkort vervangen worden.
Wie betaalt deze kosten?
A
Huurder
B
Verhuurder
Slide 10 - Quiz
Welke woonlasten horen bij huurwoning? En welke bij koopwoning?
Huurwoning
Koopwoning
Huur
Hypotheeklasten
Nieuwe dakpannen
Premie opstalverzekering
Slide 11 - Drag question
Erik heeft vijf jaar geleden voor € 200.000 een huis gekocht en verkoopt vijf jaar later het huis met 40% winst. Hij heeft € 25.000 afgelost op zijn hypotheek van € 200.000. Erik heeft inmiddels een ander huis gekocht voor € 340.000.
Hoeveel moet Erik van de bank nog lenen om het huis te kunnen kopen?
Slide 12 - Open question
Roos kan het huis waarin ze nu woont kopen. Roos twijfelt heel erg. Bereken de beide maandlasten voor Roos.