Parler = praten / spreken
Ik heb gepraat / gesproken
Jij hebt gepraat / gesproken
Hij heeft gepraat / gesproken
Zij heeft gepraat / gesproken
Men heeft gepraat / gesproken
Wij hebben gepraat / gesproken
Jullie hebben gepraat U heeft .....
Zij hebben gepraat / gesproken
Zij hebben gepraat / gesproken