In zin 1 is het onderwerp Het bronzen standbeeld. Daarbinnen is bronzen een bijvoeglijke bepaling bij de kern standbeeld.
In zin 2 is het onderwerp Het standbeeld, dat van brons is gemaakt. Het zinnetje dat van brons is gemaakt is binnen het onderwerp een bijvoeglijke bepaling bij de kern standbeeld. Deze bijvoeglijke bepaling is een zin – dat zie je aan de persoonsvorm is – en heet daarom een bijvoeglijke bijzin (bijv. bijzin). Dat noteer je zo:
bijv.bijzin = dat van brons is gemaakt → standbeeld