redeneringen en foutieve argumenten

Lesdoel: ik heb overzicht over de lesstof logica en kan de kennis toepassen door voorbeelden te geven.
A
lukt mij zeker
B
het komt goed
C
dat wordt nog hard werken
D
denk dat het niet lukt
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
FilosofieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel: ik heb overzicht over de lesstof logica en kan de kennis toepassen door voorbeelden te geven.
A
lukt mij zeker
B
het komt goed
C
dat wordt nog hard werken
D
denk dat het niet lukt

Slide 1 - Quiz

Even weer inkomen...
Wat was het argument van je buur? (essay)
Wat vindt jij van dit argument? Beoordeel of het logisch is of niet en geef aan waarom.

Slide 2 - Open question

Wat is het verschil tussen modus ponens en tollens? Leg dit duidelijk uit.

Slide 3 - Open question

Welke voorwaarde past niet bij een logisch opgesteld syllogisme? (klik ze alle 3 aan!)
A
Een premisse bevat middenterm tussen subject en predicaat
B
Eén algemenere premisse
C
een noodzakelijke conclusie
D
Ze gaan altijd over proposities

Slide 4 - Quiz

p1: Als Eva thuis is, dan staat haar fiets in de schuur. p2: Eva is niet thuis.
------------------------------
C: Eva's fiets staat niet in de schuur.
A
correcte m p
B
incorrect m p
C
incorrect syllogisme
D
correct m t

Slide 5 - Quiz

p1: Alle mensen zijn carnivoren.
p2: Marieke is een carnivoor.
----------------------------------------
C: Marieke is een mens.
A
correct syllogisme
B
incorrect syllogisme
C
foutieve modus ponens
D
corrrecte modus tollens

Slide 6 - Quiz

Bedenk een eigen voorbeeld van:
ongegronde generalisatie

Slide 7 - Open question

eigen voorbeeld van:
post hoc ergo propter hoc

Slide 8 - Open question

eigen voorbeeld van:
petitio principii

Slide 9 - Open question

eigen voorbeeld van:
non sequitur

Slide 10 - Open question

eigen voorbeeld van:
foutieve analogie

Slide 11 - Open question

Lesdoel: ik heb overzicht van de lesstof logica en retorica en kan de kennis toepassen en voorbeelden geven.
A
zeker
B
komt goed
C
wat moet ik nog doen?
D
help!

Slide 12 - Quiz