What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Quiz
Quiz time!
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Quiz time!
Slide 1 - Slide
Wat is geen primaire behoefte?
A
Eten
B
Drinken
C
Onderdak
D
Mobiel
Slide 2 - Quiz
Wat zijn primaire behoeften?
A
deze behoeften heb je nodig om te leven
B
Dit zijn de luxe behoeften
Slide 3 - Quiz
Mijn zusje wilt nog met poppen spelen. Het verschil in behoeften komt door ..
A
leeftijd
B
budget
C
geslacht
D
reclame
Slide 4 - Quiz
jij koopt de nieuwste playstation maar je beste vriend kan dit niet kopen. het verschil in behoeften komt door......
A
leeftijd
B
geslacht
C
reclame
D
budget
Slide 5 - Quiz
Maya en Kian staan in de ijssalon. Maya wilt vanille ijs en Kian wilt chocola.
Hoe ontstaat het verschil in behoefte?
A
verschil ik geslacht
B
verschil in smaak
C
verschil in leeftijd
D
verschil in budget
Slide 6 - Quiz
Wat is NIET schaars?
A
Elektriciteit
B
Gas uit je gaspit in de keuken
C
Zonlicht
D
Brood
Slide 7 - Quiz
Wat zijn vrije goederen?
A
Zeewater, zonlicht, wind
B
Brood, melk, boter
C
Ipad, Iphone, Macbook
D
water, lucht en licht
Slide 8 - Quiz
geldfuncties ?
A
rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
ruilmiddel
D
alle drie
Slide 9 - Quiz
Je gebruikt geld op drie manieren.
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld: als ............. wanneer je de waarde van iets in geld aangeeft
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel
Slide 10 - Quiz
Welke van de drie geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?
Yara zet elke maand €50 opzij voor haar vakantie
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 11 - Quiz
Wat zijn vrije goederen?
A
Goederen waar er genoeg van zijn
B
Hiervoor heb je geen middelen nodig om ze te gebruiken, zijn vrij beschikbaar
C
Winkels die vrij toegankelijk zijn voor iedereen
D
Goederen en diensten die door de overheid beschikbaar worden gesteld
Slide 12 - Quiz
Welke van de 3 geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?
Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 13 - Quiz
Wat is een indirecte ruil?
A
het ruilen van goederen tegen diensten
B
het ruilen van goederen tegen goederen
C
het ruilen van goederen en diensten tegen een betaalmiddel
D
het ruilen van diensten tegen goederen
Slide 14 - Quiz
Kijk naar het plaatje. Is dit een vorm van indirecte ruil?
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quiz
Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 16 - Quiz
Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld
Slide 17 - Quiz
Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer
Slide 18 - Quiz
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 19 - Quiz
Hoe moet je een getal van WEEK naar MAAND omrekenen?
A
x52 ÷ 12
B
x4
C
x52 ÷ 4
D
÷12 x 52
Slide 20 - Quiz
Omrekenen week en maand
Slide 21 - Slide
€ 10 per week omrekenen naar een maand bedrag doe je zo:
A
€10 x 4
B
€10 x 52 : 12
C
€10 x 12 : 52
D
€10 x 4,3
Slide 22 - Quiz
Binnen de economie heb je ... soorten inkomensvormen.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 23 - Quiz
Welke inkomensvorm hoort niet in het rijtje thuis van belangrijkste inkomensvormen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit directe ruil
C
Inkomen uit bezit
D
Overdrachtsinkomen
Slide 24 - Quiz
wat is de inkomensvorm van zakgeld?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht
Slide 25 - Quiz
Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
loon, rente, pacht, huur, winst en uitkering
Slide 26 - Quiz
Spaarrente op een spaarrekening:
A
komt erbij
B
gaat eraf
Slide 27 - Quiz
Ik zet € 600 op mijn spaarrekening. De rente bedraagt 2%. Bereken de enkelvoudige rente in euro's die je na 1 jaar krijgt.
Slide 28 - Open question
Lotte ze € 100 op een spaarrekening. Ze krijgt 3% rente. Hoeveel euro bedraagt de enkelvoudige rente?
Slide 29 - Open question
De intrinsieke waarde van geld is hoger dan de nominale waarde van geld.
A
Waar
B
niet waar
Slide 30 - Quiz
De nominale waarde van geld
A
is de waarde die op de munt/het biljet staat
B
Is de materiaalwaarde van de munt/biljet
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Slide
Binnen de economie heb je ... soorten inkomensvormen.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 33 - Quiz
Tot welke inkomensvorm behoort rente?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit
Slide 34 - Quiz
More lessons like this
Les 11 - Eindquiz
March 2024
- Lesson with
34 slides
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Betalen
January 2019
- Lesson with
31 slides
by
Economics
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3,4
Economie voor vmbo
2.1 Waarmee betaal je?
August 2018
- Lesson with
46 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
2.1 Waarmee betaal je?
August 2018
- Lesson with
48 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
3.1 Hoe betaal je?
September 2018
- Lesson with
38 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
Hoofdstuk 2: Jij en je geld
November 2022
- Lesson with
18 slides
Economie
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 2
3.1 Hoe betaal je?
October 2018
- Lesson with
40 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
leerjaar 4 Economie hst 2. les 3
September 2022
- Lesson with
11 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4