2.3. Woorden

10 minuten lezen in je leesboek
timer
10:00
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

10 minuten lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 1 - Slide

2.3. Woorden

Slide 2 - Slide

Lesopbouw
1. Terugblik vorige les
2. Lesdoelen deze les
3. Voorkennis activeren
4. Instructie
5. Inoefenen
6. Zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

Terugblik: Welke 3 tekstdoelen kan een schrijver hebben bij het schrijven van een tekst?

Slide 4 - Open question

Lesdoelen
Aan het einde van de les ken je de betekenis van de woorden van deze paragraaf.

Aan het einde van de les weet je wat achtervoegsels zijn en kun je deze herkennen. 

Aan het einde van de les weet je wat een grondwoord is en kun je deze herkennen

Slide 5 - Slide

Voorkennis: In het vorige hoofdstuk hebben we het gehad over een voorvoegsel. Bedenk een woord met een voorvoegsel, waarvan het voorvoegsel de betekenis van het woord anders maakt.

Slide 6 - Open question

Instructie achtervoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje achter het woord toevoegen. De betekenis van het woord verandert door dit achtervoegsel: waarde + loos (achtervoegsel) = waardeloos (betekenis: zonder waarde). 

Andere voorbeelden van achtervoegsels zijn: -ig, -ing, -in, -es, -ster, -achtig, -lijk, -tje, -zaam, -baar. 

Een achtervoegsel kun je aangeven of het om een man of een vrouw gaat: leerlinge, werkster, gitarist, dorpeling, boerin.

Slide 7 - Slide

Inoefenen: bedenk een woord met een achtervoegsel.

Slide 8 - Open question

Instructie grondwoord
Een woord waarbij je een voorvoegsel of achtervoegsel kunt schrijven, heet een grondwoord
Bij sommige grondwoorden kun je een voorvoegsel éen een achtervoegsel schrijven:
on + gebruik(e) + lijk
on = voorvoegsel
gebruik(e) = grondwoord
lijk = achtervoegsel

Slide 9 - Slide

Inoefenen: bedenk een woord met zowel een voor- als achtervoegsel.

Slide 10 - Open question

Zelfstandig werken
Van paragraaf 2.3 maak je de volgende opdrachten: 3 tot en met 15, maar opdracht 10 en 11 hoeft niet.

Afspraken tijdens het zelfstandig werken:
1. Als je iets niet snapt mag je je schoudermaatje vragen. Doet dit zachtjes.
2. Kom je er samen niet uit, dan steek je je vinger op. Je gaat ondertussen verder met de volgende opdracht.
3.Tijdens mijn ‘service-rondje’ probeer ik je te helpen.

Slide 11 - Slide