Wat zijn de signaalwoorden in de volgende tien zinnen? Schrijf het signaalwoord op.
- Ik ga naar school, naar de bibliotheek en naar huis.
- Het regent, dus ik neem een paraplu mee.
- Als ik mijn huiswerk af heb, ga ik naar buiten.
- We wilden naar het strand gaan, maar er is slecht weer.
- De kinderen speelden in de tuin, terwijl hun ouders televisie keken.
- Ten eerste, ik ga naar mijn oma toe. Ten tweede, ik ga winkelen. Ten derde, ik ga naar een concert.
- Hoewel ik moe ben, ga ik toch naar de sportschool.
- Ik ga eerst ontbijten, daarna ga ik naar school.
- Omdat ik honger heb, ga ik naar de supermarkt.
- We gaan eerst naar de bergen, vervolgens naar het strand voor de vakantie.