Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Cursus 5 - § 8
Persoonlijk en bezittelijk vnw
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Cursus 5 - § 8
Persoonlijk en bezittelijk vnw

Slide 1 - Slide

Terugblik op gisteren!
Wat heb je gisteren bij Nederlands geleerd?

Slide 2 - Slide

Hij heeft snoep uitgedeeld.
Wat is het zww?
A
heeft
B
uitgedeeld

Slide 3 - Quiz

Mijn haren werden geknipt
Wat is het ZWW?
A
haren
B
geknipt
C
werden
D
mijn

Slide 4 - Quiz

Ik heb altijd al willen vliegen.
Wat is het hww?
A
ik heb
B
altijd al
C
vliegen
D
heb willen

Slide 5 - Quiz

Hij is naar huis gegaan.
Wat is het hww?
A
is
B
gegaan

Slide 6 - Quiz

Doelen
Aan het einde van de les:
- Weet je wat voornaamwoorden zijn;
- Weet je wat een persoonlijk voornaamwoord is;
- Weet je wat een bezittelijk voornaamwoord is.

Slide 7 - Slide

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren en dingen.

We leren vandaag twee verschillende:
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan. 

Ze gaat naar de tandarts.
Hij is nogal lui.
Zij zijn een dagje bij ons.
Deze vulpen is van mij.

Slide 9 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord

ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord

wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun

Slide 10 - Slide

Maak een zin met het persoonlijk voornaamwoord: jullie

Slide 11 - Open question

Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een znw staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt. Het is dan een ding of zaak (iets) en het is een apart zinsdeel als je de zin ontleedt.

Ik geef het cadeau aan haar.
Ik geef het aan haar.

In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets, het is een apart zinsdeel en er staat geen lw achter.

Slide 12 - Slide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik kijk televisie met mijn broertje.
A
ik
B
mijn
C
televisie
D
broertje

Slide 13 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij én mij
D
altijd

Slide 14 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik geef het op.
A
ik
B
het
C
ik én het
D
op

Slide 15 - Quiz

Is het een lidwoord of een persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin:
Ik wacht het nog even af.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
geen van beide
D
allebei

Slide 16 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (bezit)

Haar moeder.
Jouw nieuwe tas.
Onze vrienden.
Dit is mijn vulpen.

Slide 17 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn
jouw, je
zijn
haar
uw
Het bezittelijk voornaamwoord

onze, ons
jullie
hun

Slide 18 - Slide

Maak een zin met het bez.vnw: ons

Slide 19 - Open question

Let op!
Bij de woorden 'hun' , 'jullie' en 'ons' moet je goed kijken of het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.

Ik geef hun een compliment.
Het is namelijk hun eigen verdienste.

Wie wil ons huis kopen?
Zij willen het huis van ons overnemen.

Slide 20 - Slide

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Zij kijkt ons indringend aan.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 21 - Quiz

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Ons idee is om een taart te bakken.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 22 - Quiz

Aan de slag:
Blz. 218
Opdracht 1, 2 en 4

Huiswerk voor maandag.



Slide 23 - Slide