Zinsontleding les 3

Zinsontleding 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsontleding 

Slide 1 - Slide

Voorkennis
Wat weten wij nog?

Slide 2 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 3 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 4 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Slide 5 - Open question

Vorige les..
Heel veel leerlingen wilden nog een keer oefenen met het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling. Daar gaat deze les over, succes!

Slide 6 - Slide

Uitleg
Het lijdend voorwerp vind je door deze vraagzin te maken:

Wie/wat + gez + ow ? 

Slide 7 - Slide

Voorbeeld
 Ik heb van mijn tante een grote mand met boeken gekregen.

Gez: Heb - gekregen
Ow - ik
De vraagzin: Wie/wat heb ik van mijn tante gekregen?
Lijdendvoorwerp:
Een grote mand met boeken

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

In de zomer heeft mijn tante een opblaaszwembadje gekocht.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
in de zomer
B
heeft gekocht
C
mijn tante
D
een opblaaszwembadje

Slide 10 - Quiz

De heksen toveren de prins om in een kikker.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de heksen
B
de prins
C
toveren
D
in een kikker

Slide 11 - Quiz

Heeft Tom die kartonnen doos hier neergezet?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
die kartonnen doos
B
hier
C
neergezet
D
Tom

Slide 12 - Quiz

Mijn oom wil een auto voor zeven personen kopen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
mijn oom
B
wil
C
een auto voor zeven personen
D
kopen

Slide 13 - Quiz

Ik ben het pionnetje van het bordspel kwijtgeraakt.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
ik
B
het pionnetje van het bordspel
C
het pionnetje
D
kwijtgeraakt

Slide 14 - Quiz

Uitleg meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp vind je door deze vraagzin te stellen: Aan wie of voor wie + gez + ow + lijd vwp? 

Henk gaf aan het meisje een bos bloemen.
Aan wie of voor wie gaf Henk een bos bloemen?

Meewerkend voorwerp: aan het meisje 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Welke vraagzin stel je?
En wat is het meewerkend voorwerp?
Kijk naar het plaatje van de vorige dia.

Slide 17 - Open question

Opa heeft voor ons allemaal een leesboek gekocht.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Opa
B
heeft gekocht
C
voor ons allemaal
D
een leesboek

Slide 18 - Quiz

Vanmorgen heeft de meester Cleo een opdracht gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Vanmorgen
B
heeft gegeven
C
de meester
D
Cleo

Slide 19 - Quiz

Justin heeft veel geld aan zijn zusje gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
aan zijn zusje
B
Justin
C
heeft
D
veel geld

Slide 20 - Quiz

De groenteman geeft mij een gratis appel.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
de groenteman
B
geeft
C
mij
D
een gratis appel

Slide 21 - Quiz

Voor hun aardige meester hebben de leerlingen een knutselwerk gemaakt.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
voor hun aardige meester
B
aardige meester
C
hun aardige meester
D
voor hun aardigeVoor hun aardige juf hebben de leerlingen een knutselwerk gemaakt.

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Uitleg 
Een bijwoordelijke bepaling is een stukje in een zin wat meestal overblijft. Daarom wordt het de prullenbak genoemd.

Het geeft een antwoord op:
Waar - waarmee - hoe - wanneer - waarom - hoelang - waarheen - waarvandaan - waardoor - hoeveel? 

Slide 24 - Slide

Dus.. het geeft antwoord op

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Voorbeelden
Vanmorgen heeft hij haar het nieuws al verteld.
pv - heeft 
gez -  heeft verteld
ow - hij
lijd vwp - het nieuws
meew vwp - haar
bwb - vanmorgen (wanneer) 

Slide 27 - Slide

Voorbeelden 
Door het droge voorjaar is het waterpeil gezakt.
pv - is
gez - is gezakt
ow - het waterpeil
lijd vwp - x
meew. vwp - x
bwb - door het droge voorjaar (waarom / reden)

Slide 28 - Slide

Voorbeelden (meerdere bwb)
Gisteren zouden wij op het IJsselmeer gaan zeilen.
pv - zouden
gez - zouden gaan zeilen
ow - wij
lijd vwp -  x 
meew vwp - x 
bwb - gisteren (wanneer) en op het IJsselmeer (waar)

Slide 29 - Slide

Oefenen, nu ben jij!

Slide 30 - Slide

Dat horloge heb ik gekocht in een warenhuis.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
dat horloge
B
heb gekocht
C
ik
D
in een warenhuis

Slide 31 - Quiz

Vorige week was ik jarig.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
vorige week
B
was
C
ik
D
jarig

Slide 32 - Quiz

In Spanje hebben wij iedere dag gesurft.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
In Spanje
B
iedere dag
C
In Spanje - iedere dag
D
hebben gesurft

Slide 33 - Quiz

Gisteren maakte de leerlingen hun huiswerk.
A
gisteren
B
maakte
C
de leerlingen
D
hun huiswerk

Slide 34 - Quiz

Ik wil nu naar school.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
ik
B
wil
C
nu - naar school
D
nu

Slide 35 - Quiz

Iedere dag geven zij hun dochter een sappige appel.
Benoem alle zinsdelen.

Slide 36 - Open question

Wat vond je van deze les?
Wat heb je geleerd?

Slide 37 - Open question