1. Verdeel de zin in zinsdelen
a. alle werkwoorden tussen 2 strepen
b. vóór de pv is altijd 1 zinsdeel
c. ieder zinsdeel heeft eigen functie (wie - wat- wanneer- waardoor enz.)
Voorbeeld:
a/ b. Al vroeg in de middag / zou / mijn pakketje bij mij thuis / bezorgd / worden.
c. Al vroeg in de middag / zou / mijn pakketje / bij mij thuis / bezorgd / worden.
wanneer - handeling - wat - waar - handeling - handeling