De drie belangrijkste woordsoorten zijn:
- werkwoorden: wat iemand doet
spreken, zitten, hebben, zijn, zullen, durven, worden
- zelfstandig naamwoorden: een ding, een persoon
de rolstoel, het kussen, de rit, de arts, de conciërge
- bijvoeglijk naamwoorden: geeft info over een z.n.
zwaar, stevige, snelle, bekwaam, vriendelijke