Fossielen

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Fossielen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieBasisschoolGroep 8

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Fossielen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is een fossiel?

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Lesdoel:

  • Je weet hoe fossielen ontstaan
  • Je kunt de oorzaken van fossilisatie benoemen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Hoe ontstaan fossielen?
- Verstening
- Verdroging
- Kou/bevriezing
- Lage pH/verzuring
- Zuurstofgebrek
- Opsluiten in barnsteen
Fossielen ontstaan doordat de afbraak door micro-organismen (reducenten) geremd wordt, bijv door:

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Oorzaken Fossilisatie
Verstening:
- Harde delen zoals skelet, schelp of tanden blijven intact en verstenen door druk (zand/slik of op de bodem rivier/zee) 
- Of er ontstaat een afdruk in steen. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Oorzaken Fossilisatie
Verdroging:
- in een droge omgeving kunnen micro-organismen die voor afbraak zorgen niet leven.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Oorzaken Fossilisatie
Bevriezing:
- Net als een lage vochtigheid, zorgt kou voor conservering. Er vindt geen/nauwelijks afbraak plaats, gevolg: bevroren fossielen
(Kennen jullie Ötzi nog?)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Oorzaken Fossilisatie
Verzuring:
- lage pH en zuurstofgebrek: ook ongunstige omstandigheden voor micro-organismen wat afbraak voorkomt. Gevolg: Veenlijken

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Oorzaken Fossilisatie
Barnsteen:
- Opsluiten in barnsteen: steen afkomstig van hars van naaldbomen. Vooral fossiele insecten en kleine dieren.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Zet stappen in de verstening van een fossiel in juiste volgorde:
I Mineralen vervangen botten
II Reducenten verteren het dode dier
III Een laag sediment sluit het dode dier luchtdicht af
IV Het fossiel versteent
A
II-III-I-IV
B
II-I-III-IV
C
III-II-I-IV
D
I-III-I-IV

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is GEEN fossiel?
A
Een pootafdruk van een dino in versteende modder
B
Schelp van een schelpdier met dikke laag kalk
C
Een eierschaal van een kip
D
Versteend bot van een mens

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welk organisme heeft de grootste kans te fossiliseren?
A
Een kwal in open zee
B
Een kwal vlak langs de kust
C
Een vis in open zee
D
Een vis vlak langs de kust

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Van de meeste dieren zijn geen fossiele resten te vinden, waarom?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Onderzoek
Uit fossielen kunnen onderzoekers allerlei informatie halen over het uitgestorven dier:
- Wat een dier at (-> in welke omgeving het leefde)
- Hoe zag het skelet er uit en waar zaten de spieren (-> hoe bewoog het dier zich voort)
- Uiterlijk (veren/ huid/ schubben) (-> welke kleur hadden de veren? met microscoop)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Onderzoek ouderdom
Fossielen in oude aardlaag: hoe oud is die laag?
Hoe oud zijn de fossielen die je daar vindt?

Aan de hand van gidsfossielen.

             -> relatieve ouderdomsbepaling

Slide 18 - Slide

Bijvoorbeeld Trilobieten leefden 521 tot 250 miljoen jaar geleden. Verschillende soorten in verschillende periodes. Te gebruiken voor ouderdomsbepaling aardlaag. 
Onderzoek ouderdom
Hoe oud is het echt? -> Absolute ouderdomsbepaling

 Met behulp van isotopen   of  de C14 methode


Slide 19 - Slide

Met behulp van isotopen. Isotopen zijn verschillende versies van een element met een verschillende atoommassa (gewicht).
Doordat sommige isotopen radioactief zijn vervallen ze en verdwijnen ze.
De halveringstijd is de tijd die het kost om de helft van de radioactieve atomen te laten vervallen.

of

De C14 methode: Koolstof komt in de natuur in verschillende vormen voor: 12C (veel) en 14C (heel weinig).
14C is iets zwaarder dan 12C en is radioactief. Dit betekent dat het niet stabiel is en langzaam vervalt van 14C naar 14N (stabiel stikstof) waarbij straling vrijkomt.
De halveringstijd van 14C is ongeveer 5700 jaar.

Zolang een organisme leeft blijft de verhouding tussen 12C en 14C gelijk. Zodra het organisme sterft wordt de hoeveelheid 14C steeds minder en de verhouding tussen 12C en 14C verandert dus.
Meet je de verhouding, dan kun je de ouderdom van een organisme vaststellen.
Organismen ouder dan 60.000 jaar hebben te weinig 14C over voor nauwkeurige meting. Dan maken wetenschappers gebruik van andere isotopen voor de ouderdomsbepaling.
Hoe noem je iemand die
fossielen opgraaft?
A
Opgraver
B
Onderzoeker
C
Paleontoloog
D
Paleontist

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht
  1. Lees pagina 35 t/m 40
  2. Maak een tijdspad van de data (die je leest op p.35-40) in je projectschrift 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions