Feiten, meningen en argumenten + leesdoelen en leesstrategieën.

* Feiten, meningen en argumenten
* Leesdoelen en leesstrategieën.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

* Feiten, meningen en argumenten
* Leesdoelen en leesstrategieën.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je leert het verschil tussen een feit en een mening. 
  • Je leert het verschil tussen een mening en een argument.
  • Je leert aan de hand van leesdoelen een goede leesstrategie kiezen. 

Slide 2 - Slide

Waaraan kun je een mening het makkelijkst herkennen
A
Er staat uitgelegd met welk doel iemand ergens van vindt
B
Er staat uitgelegd met welke reden iemand ergens over denkt
C
Er wordt een signaalwoord zoals 'Volgens mij' gebruikt
D
Er wordt uitgelegd waarom iemand iets vindt.

Slide 3 - Quiz

Feit, mening, argument.
Een feit, is iets wat waar of onwaar is. Wat je kan controleren.

Een mening, is iets wat iemand vindt. Je kan het hier eens of oneens over zijn.

Met een argument legt iemand uit waarom hij iets vindt.

Slide 4 - Slide

Feit, mening, argument.
Het is buiten 8 graden. > Feit

Ik vind het te warm voor de tijd van het jaar. > Mening

Want normaal gesproken hoort het kouder te zijn in oktober. > Argument

Slide 5 - Slide

Feit, mening, argument.
Campus Winschoten staat in Winschoten.

Ik vind Campus leuker dan Bovenburen.

Omdat deze school groter is dan Bovenburen.

Slide 6 - Slide

Feit, mening, argument.
Mening / Standpunt
Als je ergens iets van vindt of ergens op een bepaalde manier over denkt 

Signaalwoorden:
Ik vind, ik denk, volgens mij, naar mijn mening, mijn opvatting is, als je het mij vraagt...

Slide 7 - Slide

Feit, mening, argument.
Mening / Standpunt
De uitleg waarom je iets vindt, hoort niet bij de mening!

Voorbeeld:
Ik vind dat het proefwerk te moeilijk was, want we hadden nooit uitleg gekregen over zinsdelen en woordsoorten.

Ik vind dat het proefwerk te moeilijk was, want we hadden nooit uitleg gekregen over zinsdelen en woordsoorten.

Slide 8 - Slide

In welke zin staat een argument dat herkenbaar is aan een signaalwoord
A
Ik heb geen zin in het feest; ik ben moe
B
Omdat ik moe ben heb ik geen zin om weg te gaan
C
Ik ben moe
D
Ik ben echt supermoe.

Slide 9 - Quiz

Feit, mening, argument.
Argument
Je legt uit waaróm je iets vindt, of wanneer je je mening wilt verdedigen.

Signaalwoorden
want, omdat, namelijk, immers

Slide 10 - Slide

Feit, mening, argument.
Conclusie
Als alle argumenten zijn gegeven, maakt iemand de balans op. Hij kan dan alles wat hij heeft gezegd kort herhalen. 
Dan trekt hij de conclusie.

Signaalwoorden
Dus, concluderend, uiteindelijk, dat betekent, dat houdt in, daarom...

Slide 11 - Slide

Signaalwoord voor mening

Signaalwoord voor argument
Mijn opvatting is
want
immers
volgens hem...
men vindt
Omdat

Slide 12 - Drag question

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Willem-Alexander is de koning van Nederland.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 13 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Ik vind Maxima de mooiste koningin van Europa.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 14 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Dat betekent dat prinses Beatrix haar boot moet verkopen.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 15 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 16 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 17 - Quiz

Noteer twee signaalwoorden voor een standpunt.
timer
0:30

Slide 18 - Open question

Noteer twee signaalwoorden voor een argument.
timer
0:30

Slide 19 - Open question

Leesdoelen en leesstrategieën.

Oriënterend,
Globaal,
Precies,
Zoekend en
Kritisch
lezen
Leesdoel
  • Onderwerp vaststellen.
  • Snel weten of een tekst voor jou bruikbaar of interessant is. 

Aanpak
  • Bekijk de tekst: titel, tussenkopjes, illustraties, anders gedrukte woorden en de bron.
  • Lees de eerste alinea. 

Slide 20 - Slide

Leesdoelen en leesstrategieën.

Oriënterend,
Globaal,
Precies,
Zoekend en
Kritisch
lezen
Leesdoel
  • Deelonderwerpen vinden.

Aanpak
  • Lees de tussenkopjes.
  • Lees de eerste en de laatste alinea.
  • Lees de eerste en laatste zin van alle alinea's. 

Slide 21 - Slide

Leesdoelen en leesstrategieën.

Oriënterend,
Globaal,
Precies,
Zoekend en
Kritisch
lezen
Leesdoel
  • De tekst helemaal goed lezen en begrijpen.
  • De hoofdzaken van de tekst vinden.

Aanpak
  • Lees de tekst helemaal.
  • Gebruik bij moeilijke woorden een manier om de betekenis van een onbekend woord te vinden (woordraadstrategie).
  • Zoek naar de belangrijkste zin(nen) van alinea's en naar signaalwoorden die verbanden aangeven.
  • Bedenk wat de hoofdgedachte is (let op de inleiding en het slot).

Slide 22 - Slide

Leesdoelen en leesstrategieën.

Oriënterend,
Globaal,
Precies,
Zoekend en
Kritisch
lezen
Leesdoel
  • Informatie opzoeken in een tekst.
  • Het antwoord op een vraag zoeken.

Aanpak
  • Kijk naar tussenkopjes en anders gedrukte woorden. Let ook op opvallende tekens.
  • Als je weet waar de informatie in de tekst staat, ga je precies lezen.

Slide 23 - Slide

Leesdoelen en leesstrategieën.

Oriënterend,
Globaal,
Precies,
Zoekend en
Kritisch
lezen
Leesdoel
  • Betrouwbaarheid van de tekst beoordelen.

Aanpak
Beoordeel of:
  • de bron actueel of betrouwbaar is.
  • de schrijver deskundig en onpartijdig (betrouwbaar) is. 

Slide 24 - Slide

Zelfstandig werken
H3 Lezen: Feiten, meningen en argumenten
Alle opdrachten op blz. 72 t/m 79.
H4 Lezen: Leesdoelen en leesstrategieën
Alle opdrachten op blz. 102 t/m 109.



  • Klaar? Kijk naar het leesdossier!



Slide 25 - Slide