1.5 Woorden

1.5 woorden
- Lesdoelen
- Griekse goden
- oefenen woorden
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.5 woorden
- Lesdoelen
- Griekse goden
- oefenen woorden

Slide 1 - Slide

Woorden 1.5
Doelen:
- Ik ken de betekenis van de behandelde woorden. 
-Ik kan 5 goede zinnen maken met woorden uit de woordenlijst 

Slide 2 - Slide

Hoe leer jij moeilijke woorden?

Slide 3 - Open question

Griekse goden

Slide 4 - Mind map

Doelen
Doelen:
- Ik kan de Griekse en Latijnse voor- en achtervoegsels herkennen.
- Ik ken de betekenis van de behandelde woorden. 
-Ik kan 5 goede zinnen maken met woorden uit de woordenlijst.

Slide 5 - Slide

Woordvorming
In het Nederlands kun je oneindig nieuwe woorden vormen door bestaande woorden een beetje te veranderen. 

  • Een samenstelling maak je door twee of meer hele woorden samen te voegen tot een nieuw woord. Soms is een tussenklank nodig ( 's' of 'n')
  • Een afleiding maak je door een voor- of achtervoegsel aan een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord toe te voegen. 

Slide 6 - Slide

Voor-en achtervoegsels: waarom moet je dit weten?
In het Nederlands worden veel Griekse en Latijnse voorvoegsels en achtervoegsels gebruikt.  

Als je de betekenis van deze woorden of woorddelen kent, kun je de betekenis van veel onbekende woorden afleiden.

Slide 7 - Slide

Griekse en Latijnse voor- en achtervoegsels
voor- en achtervoegsel: 
lettergreep die niet als los woord kan voorkomen
voor- of achteraan een woord om nieuw woord te vormen

Voorbeeld van een voorvoegsel: 
pre- (voor)   --- preadvies = vooradvies

Slide 8 - Slide

Noem voorbeelden van woorden met Griekse voor-en achtervoegsels:

Slide 9 - Open question

contra-
ex-
hyper-
pre-
-eur
-heid
-isch
van vroeger
tegen
heel erg
voor
een persoon
een toestand
dat gaat over

Slide 10 - Drag question

Welk woorddeel van 'vulkanoloog' is uit het Grieks afkomstig?
A
vulk
B
kano (kanol)
C
loog
D
oog

Slide 11 - Quiz

Welke betekenis heeft het Griekse woorddeel in het woord 'vulkanoloog'?
A
onderzoeken
B
onderzoeker
C
wetenschap
D
wetenschapper

Slide 12 - Quiz

Welk woorddeel van 'monorail' is uit het Grieks afkomstig?
A
mo
B
mono
C
nora
D
rail

Slide 13 - Quiz

Welke betekenis heeft het Griekse woorddeel in het woord 'monorail'
A
rails
B
enige
C
alleen
D
enkel

Slide 14 - Quiz

Sleep het woord / de woorden die een samenstelling zijn naar dit veld.
bewerken
bewerking
werkbaar
werkdruk
werkloos
werkster

Slide 15 - Drag question

Sleep het woord dat op dezelfde manier is gevormd als   FIJNHAKKEN naar dit veld.
herontdekken
belasten
ontwortelen
stofzuigen
vastzetten
verfraaien

Slide 16 - Drag question

Welk woord is volgens hetzelfde principe gevormd als 'loper'? Sleep het woord naar dit veld.
boter
letter
vader
veter
water
zeiler

Slide 17 - Drag question

Noem drie Griekse voorvoegsels die niet in deze Lesson Up voorkomt.

Slide 18 - Open question

Mild
A
Een orgaan
B
Zacht
C
Vriendelijk
D
Verbijsterend

Slide 19 - Quiz

Dartelen
A
Vrolijk huppelen
B
Darten op een speelse manier
C
Harder gaan praten
D
Slenteren

Slide 20 - Quiz

incidenteel
A
onaangetast
B
zo nu en dan
C
blijvend
D
verbijsterend

Slide 21 - Quiz

het domein
A
gebied waar je invloed hebt
B
gezichtspunt waaruit je dingen bekijkt
C
groei
D
dierenwereld

Slide 22 - Quiz

Samenstelling
+

Slide 23 - Slide

Voor- en achtervoegsels
On +
+ achtig
Grondwoord
Voorvoegsel
Achtervoegsel

Slide 24 - Slide