Taalverzorging Woordsoorten (1.1)

Taalverzorging 
Woordsoorten 
(1.1)
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Taalverzorging 
Woordsoorten 
(1.1)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Uitleg/theorie in het kort

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Dansen, fietsen, bewegen
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Op, in, naast, voor, achter
Utrecht, Martijn, stoel, hond
Het staat vóór het zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Voorzetsel
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijknaamwoord
Lidwoord

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Lidwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

De aardige assistente helpt ons bij de behandeling.
aardige is een ...?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

De aardige assistente helpt ons bij de behandeling.
helpt is een ...?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De aardige assistente helpt ons bij de behandeling.
assistente is een ...?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig naamwoord
Namen van mensen, dieren of dingen
  • Je kunt er een lidwoord voorzetten
  • Je kunt ze veranderen van enkelvoud naar meervoud
  • Je kunt ze groter of kleiner maken

De dokter

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandige naamwoord. 

De lange lesdag
De lange, saaie lesdag

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het materiaal waarvan een zelfstandig naamwoord is gemaakt

  • Het katoenen verband
  • Een stalen pin

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in de volgende zin?

Ik ben gisteren samen met jou naar je sportschool geweest.
A
Ik, jou, je
B
Ik, jou
C
Jou, je
D
Ik

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Persoonlijke voornaamwoorden
Geven een persoon (of een ding) aan. 

Ik, jij, wij, jullie, hem

Ik heb hem een koekje gegeven

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wat is in deze zin het bezittelijk voornaamwoord?
Heeft Jan zijn boeken al ingeleverd?
A
Jan
B
zijn
C
al

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Bezittelijke voornaamwoorden
Geeft een bezit aan

Mijn, jouw, uw, hun

Dat is mijn tas en dat is uw jas

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Welke van onderstaande voorbeelden heeft een aanwijzend voornaamwoord?
A
Wij zijn
B
Die jongen
C
Ik loop
D
Zijn fiets

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Aanwijzend voornaamwoord
Gebruik je om een zelfstandig naamwoord aan te wijzen. 
Je kunt 'letterlijk' met je vinger wijzen. 

Deze, die, dit, dat

Dat meisje heeft die auto gekocht.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voegwoord?
Karin was niet op school, omdat ze ziek was.
A
niet
B
op
C
omdat
D
was

Slide 21 - Quiz

Voegwrd: verbindt twee zinnen met elkaar
Voegwoord



Om  twee zinnen aan elkaar te verbinden 
Soms ook vooraan in de zin

En       Maar          Want      Omdat     Terwijl      Als         Toen           Aangezien


  • Als je oplet, snap je wat je moet doen
  • Je hebt een rode trui en een blauwe broek
  • Terwijl de kinderen slapen, maakt de vader het huis schoon

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

"Hij ging wandelen in het park."
Wat is het voorzetsel?
A
ging, wandelen
B
Hij
C
in
D
park

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Voorzetsels
De bekende KAST woorden
... de kast
... de kast
... de kast

in, op, onder, naast, bij, voor, over, achter ..... 


Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Behandelde lesdoelen
  1. Lidwoord
  2. Zelfstandig naamwoord
  3. Bijvoeglijk naamwoord
  4. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  5. Werkwoord 
  6. Persoonlijk voornaamwoord
  7. Aanwijzend voornaamwoord
  8. Bezittelijk voornaamwoord
  9. Voegwoord
  10. Voorzetsel

Slide 25 - Slide

This item has no instructions