Informatie die je niet letterlijk uit je boek kunt halen. Ze vragen je om verbanden te leggen:
oorzaak-gevolg; doel-middel. Hierbij moet je kunnen laten zien dat je snapt waarom iets is gebeurt. Welk feit heeft welk ander feit tot gevolg. Zorg dat je alle elementen ook echt benoemt in je antwoord, dus
gebruik de woorden ‘oorzaak’, ‘gevolg’, ‘doel’, ‘middel’ bij je uitleg, zodat het ook echt duidelijk is dat je het snapt.