H5 Huishouden

JONG EN OUD H5
Het huishouden
Les 1
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

JONG EN OUD H5
Het huishouden
Les 1

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
• Je weet twee voordelen en twee nadelen van een huis kopen ten opzichte van een huis huren.
• Je kunt stroomgrootheden en voorraadgrootheden onderscheiden


     

Slide 2 - Slide

Voordelen van huren

Slide 3 - Mind map

Voordelen van kopen

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

De netto woonlasten bestaan uit:

  • rente en aflossing van de hypotheek incl belastingvoordeel
  • onderhoudskosten
  • verzekeringspremie
  • belastingen gemeente  vanwege bezit woning
    (onroerend zaak belasting)

Slide 6 - Slide

Hypotheek
Een hypothecaire lening is een langlopende lening met een onroerend goed als onderpand.

Slide 7 - Slide

Hypothecaire lening
Is een langlopende lening met onroerend goed als onderpand.
Onderpand is een dekking

Lukt het niet de rente en aflossing aan de bank te betalen?
Dan kan de bank je huis verkopen. Het risico is dat de verkoopopbrengst een stuk lager is.

Slide 8 - Slide

Zou de rente van een hypothecaire lening lager zijn dan andere leningen?
A
Ja, lager
B
Nee, hoger

Slide 9 - Quiz

VOORRAAD- EN STROOMGROOTHEID
  • Een voorraadgrootheid laat zien wat de waarde van iets  op een bepaald moment is. 
  • Een stroomgrootheid geeft de waardeverandering over een bepaalde periode weer.

Slide 10 - Slide

De bestedingen van een huishouden.
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 11 - Quiz

De waarde van je eigen woning.
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 12 - Quiz

De rente die op spaargeld wordt verdiend.
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 13 - Quiz

Het inkomen van een huishouden.
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 14 - Quiz

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 15 - Slide

Het boodschappenmandje van het CBS
Consumentenprijsindexcijfer:
  • een indexcijfer dat de ontwikkeling van de consumentenprijzen weergeeft.  Je rekent het gemiddelde indexcijfer uit, rekeninghoudend met de weging.
  • Stappen
  1. indexcijfer artikelgroep x wegingsfactor
  2. tel alle uitkomsten bij elkaar op
  3. deel door totaal van alle wegingen (meestal 100)
  4. je hebt nu het cpi (consumentenprijsindexcijfer)

Slide 16 - Slide

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 17 - Quiz

CPI 2016 = 106,7
CPI 2017 = 109,2
Wat is de inflatie in 2017 t.o.v. 2016?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Actualiteit
'Het is echt gigantisch duur geworden'

Slide 21 - Slide

Reële inkomen (koopkracht)
maar, je mag zeggen: % verandering reële inkomen =
% verandering nominaal inkomen - inflatie %
let op indexcijfers!

Slide 22 - Slide

Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is
B
Hoeveel je verdient
C
De koopkracht
D
Hoe rijk je bent

Slide 23 - Quiz

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 24 - Quiz

Bij een hypothecaire lening is er sprake van een onderpand. Hierdoor loopt de bank minder risico.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

De koopkracht hangt af van:
A
hoeveel iemand verdient
B
hoe hoog de inflatie is
C
hoe duur alles is
D
hoeveel iemand verdient en hoe hoog de inflatie is

Slide 26 - Quiz

Hoe bereken je het reëel inkomen?
A
procentuele verandering inkomen - inflatiepercentage
B
inflatiepercentage - procentuele verandering inkomen
C
koopkrachtpercentage - inflatiepercentage
D
inflatiepercentage - koopkrachtpercentage

Slide 27 - Quiz