adverbs year 3

Leerdoel 4
Ik kan een bijwoord maken
definition
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoel 4
Ik kan een bijwoord maken
definition

Slide 1 - Slide

Adverbs and adjectives
Unit 3

Leerdoel: aan het eind van deze les ken je het verschil en kun je ze correct in een zin toepassen

Slide 2 - Slide

Wat is een zelfstandig
naamwoord en geef een voorbeeld
in het Engels

Slide 3 - Mind map

voorbeelden

Slide 4 - Slide

Wat is een bijvoeglijk
naam woord en geef een
voorbeeld in het Engels

Slide 5 - Mind map

voorbeeld

Slide 6 - Slide

voorbeeld

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

difference adjective/ adverb

Slide 9 - Slide

verb
noun
adjective
adverb

Slide 10 - Slide

Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Uitzonderingen:


good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long

Slide 13 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
Please, can you speak a bit more slow/slowly ?
A
slow
B
slowly

Slide 14 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
She has a beautiful/beautifully voice.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 15 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
She always smiles so happy/happily?
A
happy
B
happily

Slide 16 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
We live in a quiet/quietly neighbourhood.
A
quiet
B
quietly

Slide 17 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
My grandmother is a funny/funnily woman.
A
funny
B
funnily

Slide 18 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
John often drives too dangerous/dangerously.
A
dangerous
B
dangerously

Slide 19 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
I could answer the questions easy/easily.
A
easy
B
easily

Slide 20 - Quiz

Snap je het verschil tussen ADVERBS en ADJECTIVES ?

Slide 21 - Poll