What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Nabespreking formatieve toets woordsoorten en werkwoordspelling 3a
Dictee
De jongen went maar niet aan zijn nieuwe fiets
Was hij er maar al aan gewend
Dat verdient hij toch wel
Ik brand mijn vingers er niet aan
De huizen brandden gisteren helemaal af
1 / 26
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Dictee
De jongen went maar niet aan zijn nieuwe fiets
Was hij er maar al aan gewend
Dat verdient hij toch wel
Ik brand mijn vingers er niet aan
De huizen brandden gisteren helemaal af
Slide 1 - Slide
Benoem het onderstreepte woord.
Hij is het
middelste
kind.
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
bepaald hoofdtelwoord
Slide 2 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Hij is het
derde
kind.
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
bepaald hoofdtelwoord
Slide 3 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Zij gaf hem
zijn
fiets terug.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 4 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Marieke
riep gisteren heel hard naar hem.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 5 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Waar
zal ik mijn kampeerspullen opbergen?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
Geen van de antwoorden
D
vragend voornaamwoord
Slide 6 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Wat
wil hij voor zijn verjaardag hebben?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
voorzetsel
Slide 7 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Mijn zusje heeft die broek van
mij
.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 8 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Hij gaf hem een stom boek voor
zijn
verjaardag.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
werkwoord
Slide 9 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Hij gaf hem een stom boek voor zijn
verjaardag.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 10 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Waarom
wil
hij mijn cadeau niet aannemen?
A
zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 11 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Ik heb
twee
jassen, maar hij heeft er maar een.
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
onbepaald rangtelwoord
D
bepaald rangtelwoord
Slide 12 - Quiz
Benoem het onderstreepte woord.
Ik heb twee jassen, maar hij heeft er maar
een
.
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
lidwoord
D
bepaald rangtelwoord
Slide 13 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 14 - Quiz
Wat (vinden, tt) je van mijn nieuwe schoenen?
(tt = tegenwoordige tijd)
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vond
Slide 15 - Quiz
Als ik de takken (vasthouden, tt), dan kan jij ze bij elkaar binden.
A
vasthoudt
B
vasthoud
C
vasthou
D
vasthout
Slide 16 - Quiz
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
De rechters (berechten vt) beide verdachten tegelijk.
Slide 17 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Gisteren (luiden) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon
Slide 18 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Thea en Bas waren zo laat vertrokken, zodat ze (vrezen) te laat te komen.
Slide 19 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
De fotograaf (vergroten) vorige week de foto.
Slide 20 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Hoewel we de tekst goed geleerd hadden, (vergissen) we ons vaak.
Slide 21 - Open question
Is 'antwoord' in de onderstaande zin pv tt - pv vt - voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord ?
Ik antwoord graag op al jouw vragen. 'Antwoord' is?
Slide 22 - Open question
pv tt - pv vt - voltooid deelwoord - bijvoeglijk naamwoord - gebiedende wijs?
Het vliegtuig is op tijd geland. 'Geland' is?
Slide 23 - Open question
Vul de juiste vorm in:
de (verven) deur
Slide 24 - Open question
De relschopper beloofd dat hij zijn gedrag verbetert.
A
beloofd is goed gespeld, maar verbetert niet
B
beloofd is niet goed gespeld, maar verbetert wel
C
beloofd is goed gespeld, en verbetert ook
D
beloofd is niet goed gespeld, en verbetert ook niet
Slide 25 - Quiz
De relschopper heeft beloofd dat hij zijn gedrag verbetert.
A
beloofd is goed gespeld, maar verbetert niet
B
beloofd is niet goed gespeld, maar verbetert wel
C
beloofd is goed gespeld, en verbetert ook
D
beloofd is niet goed gespeld, en verbetert ook niet
Slide 26 - Quiz
More lessons like this
nabespreking formatieve toets woordsoorten en werkwoordspelling 3b
September 2022
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
groep 7 werkwoordcito oefenen
March 2023
- Lesson with
35 slides
nederlands
Primary Education
groep 8 werkwoord spelling cito
October 2024
- Lesson with
44 slides
nederlands
Primary Education
Voltooid deelwoord week 2
November 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 3
10/10, OEFENTOETS spelling
October 2024
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Werkwoordspelling differentiatielesje
October 2024
- Lesson with
46 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
werkwoordspelling les 3
October 2019
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Taalverzorging Werkwoordspelling
May 2024
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12,13