What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Woordsoorten H4 Aanw. en vr.vnw
Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* oefening woordsoorten aanwijzend en vragend vnw
* theorie behandelen H4 woordsoorten
* oefenen met aanw. en vr. vnw
timer
3:00
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* oefening woordsoorten aanwijzend en vragend vnw
* theorie behandelen H4 woordsoorten
* oefenen met aanw. en vr. vnw
timer
3:00
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Ik kan / weet:
aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 2 - Slide
Wat denk jij dat het ... is?
- aanwijzend voornaamwoord
- vragend voornaamwoord
Schrijf het op (in je schrift), zeg het niet hardop.
timer
1:00
Slide 3 - Slide
nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl
Slide 4 - Link
Overleg in twee- of drietal
Overleg zachtjes wat jullie het belangrijkste vinden van het aanwijzend voornaamwoord.
Schrijf dat samen in één zin op op het vel dat op jullie tafeltjes ligt.
(vooruit... je mag ook twee zinnen opschrijven)
timer
3:00
Slide 5 - Slide
nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl
Slide 6 - Link
Overleg in twee- of drietal
Overleg nu zachtjes wat jullie het belangrijkste vinden van het vragend voornaamwoord.
Schrijf dat samen in één zin op op het vel dat op jullie tafeltjes ligt.
(vooruit... je mag ook twee zinnen opschrijven)
timer
3:00
Slide 7 - Slide
Antwoord
Als eerste had je opgeschreven wat jij dacht dat de twee voornaamwoorden waren. Komt dat ook overeen met wat ze daadwerkelijk betekenen?
Slide 8 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
wijst iets aan ->
Die
mountainbike
kan voor een zn staan ->
Dat
meisje
kan alleen staan ->
Deze
vulpen is mooier dan
die
.
Let op!
Geen aanw.vnw -> woorden die plaats of richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs.)
Slide 9 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Meest voorkomende:
deze, die, dat, dit
Ook nog:
zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde
Slide 10 - Slide
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Meestal aan begin van een vraag.
-> Naar
welke
film ben je geweest?
Of aan begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
-> Monica vroeg met
wie
ik gisteren naar de film ben geweest.
Let op!
Geen vr.vnw -> waar, wanneer, hoe.
Slide 11 - Slide
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Meest voorkomende:
wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Slide 12 - Slide
H4 gr. woordsoorten
Je maakt de startopdracht en opdracht 1, 2 en 4. Als je vragen hebt, kun je die zachtjes stellen in je groepje.
timer
5:00
Slide 13 - Slide
Iedereen vult nu het belevingsbord in.
Slide 14 - Slide
Wat is het vr. vnw.?
Weet je al welk boek je gaat lezen?
A
weet
B
gaat
C
welk
D
lezen
Slide 15 - Quiz
Wat is het vr. vnw.?
Wat voor dier is dat?
A
voor
B
dat
C
wat voor
D
is
Slide 16 - Quiz
Wat is het aanw. vnw?
Ik weet niet of ik dit boek leuk vind.
A
of
B
vind
C
dit
D
niet
Slide 17 - Quiz
Wat is het aanw. vnw?
Lees je nou alweer hetzelfde boek?
A
nou
B
boek
C
alweer
D
hetzelfde
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Video
Slide 20 - Video
OEFENEN: Vul het correcte vnw in.
Er kwam ..... Jansen aan de deur.
A
die
B
ene
C
deze
D
welke
Slide 21 - Quiz
OEFENEN: Benoem het vnw.
Ik moet IEMAND om hulp vragen.
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
onbep.vnw
Slide 22 - Quiz
OEFENEN: Benoem het vnw.
WAT vind jij eigenlijk van de opmerking van Jan?
____
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
onbep.vnw
Slide 23 - Quiz
OEFENEN:
Op kinderen die van weglopen houden moet je goed letten.
A
op = voorzetsel van = voorzetsel
B
op = voorzetsel van = bijwoord
C
op = bijwoord van = voorzetsel
D
op = bijwoord van = bijwoord
Slide 24 - Quiz
OEFENEN: Wat is het voorzetsel in de zin?
'Hij heeft haar tijdens haar feestje geweldige cadeaus gegeven.'
A
haar
B
tijdens
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
cadeaus
Slide 25 - Quiz
OEFENEN:
Welk woord is geen voorzetsel?
A
naast
B
voorzichtig
C
vanwege
D
tijdens
Slide 26 - Quiz
OEFENEN:
van =
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 27 - Quiz
OEFENEN:
Welk voorzetsel hoort bij kiezen?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij
Slide 28 - Quiz
OEFENEN:
Een bijwoord kan alleen iets zeggen over een ander bijwoord.
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
OEFENEN:
Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord
Slide 30 - Quiz
OEFENEN:
Morgen krijg je je zakgeld weer.
weer =
A
weer is een bijwoord
B
weer is geen bijwoord
Slide 31 - Quiz
OEFENEN:
Dat is een moeilijke opdracht.
Moeilijke =
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord
Slide 32 - Quiz
OEFENEN:
Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
bijzonder =
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 33 - Quiz
OEFENEN:
De kat vangt SNEL muizen.
snel =
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 34 - Quiz
More lessons like this
A1B Woordsoorten H5 Aanw., vr. en onbep. vnw
March 2022
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
A1A Woordsoorten H5 Aanw., vr. en onbep. vnw
March 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Grammatica woordsoorten H4: les 3 voornaamwoorden
March 2021
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Woordsoorten H5 Aanw., vr. en onbep. vnw
March 2023
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Havo 1: grammatica woordsoorten H4
February 2021
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Nieuw-Nederlands - Cursus 5 - Paragraaf 7 + 9
August 2023
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Havo 1: grammatica woordsoorten H4
March 2022
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
2. Grammatica woordsoorten aanwijzend en vragend voornaamwoord
March 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2