H3 - Woche 11- Stunde 2

Havo 3 - Woche 11 - Stunde 2
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Havo 3 - Woche 11 - Stunde 2

Slide 1 - Slide

Planung 

Wochenaufgaben fertig?

Video - das Lied Jerusalema
    
Grammatik: Kapitel 3
  • Wiederholung: Modalverben o.t.t.
  • Neu: Modalverben o.v.t.
  • Selbstständig machen: Paragraf E: Grammatik Aufgabe 18 - 28
Ziele

  • Je kunt een eenvoudige Duitse reportage over een alledaags onderwerp begrijpen.

  • Je beheerst de Modalverben in de o.t.t.

  • Je kunt de werkwoorden können, müssen, dürfen, wollen en wissen in de verleden tijd gebruiken.



Slide 2 - Slide

Wochenaufgaben 
Af voor maandag
Verbessern: Paragraf A & B
Machen: K3
  • Paragraf C: Hören
  • Paragraf D: Lesen
Lernen:
  • Slim stampen: Paragraf B: kies 3 & invul 3
  • Slim stampen: Paragraf C
  • Slim stampen: Paragraf D



Slide 3 - Slide

5

Slide 4 - Video

00:31
. „Jerusalema“ wurde zum Hit, nachdem ...
A
Der Choreograf die Choreographie veröffentlichte.
B
Tänzer aus Angola ein Video online stellten.
C
eine Flughafenangestellte aus Riga dazu tanzte.

Slide 5 - Quiz

01:08
Kelechi Onyele sagt, dass „Jerusalema“ ...
A
Menschen wieder auf die Straße tanzen lässt.
B
für 1,5 Meter Abstand beim Tanzen sorgt.
C
den Menschen während der Corona-Pandemie Mut macht.
D
die Kraft hat, Menschen zusammenzubringen

Slide 6 - Quiz

01:44
Der Sprecher sagt, dass „Jerusalema“ 2020 …
A
die einzige Dance-Challenge war, die im Internet Erfolg hatte.
B
eigentlich ein altes Lied ist, dass erst 2020 bekannt wurde
C
einer von vielen Songs war, die zu einer Dance-Challenge wurden.

Slide 7 - Quiz

02:21
Kelechi Onyeles Choreographie zu „Jerusalema“ besteht aus ...
A
sechs mal vier Schritten und einem Wechselschritt
B
vier Schritten und einem Wechselschritt.
C
vier Schritten.

Slide 8 - Quiz

02:48
Kelechi Onyele sagt, dass…
A
Gefühle Bewegung verursachen können
B
Bewegung und Gefühle eins sind.
C
Bewegung Gefühle verursachen kann.

Slide 9 - Quiz

Modalverben?
Weißt du es noch?

Slide 10 - Slide

Was sind Modalverben?

Modalverben = modale werkwoorden


  • Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 

  • Een modaal werkwoord geeft een bepaalde houding ten opzichte van het andere werkwoord aan, zoals noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid, wenselijkheid en het ontbreken van noodzakelijkheid dan wel verplichting. Bijvoorbeeld:
       --> Wij kunnen een ijsje kopen.
       --> Jullie mogen in de zee zwemmen.
       --> Zij zouden graag de menukaart willen zien.
       --> Wij lusten pizza. 


Slide 11 - Slide

dürfen
können
müssen
wissen
sollen
wollen
mögen
möchten
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
weten
moeten (wil van ander)
willen
leuk vinden, lusten
willen (wens)

Slide 12 - Drag question

Let op: betekenis
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  • möchten (= zou graag willen - geen modaal ww)

Slide 13 - Slide

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse
2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.
3. Ich ___ die Antwort nicht.
4. Wir ___ das Hotel nicht finden.
5. "Du ___ dein Zimmer aufräumen!"
6. Man ___ hier nicht rauchen. 
7. Alle Menschen ___ atmen. 
8. "___ Sie etwas trinken?"
weiß
sollst
mögen
darf
will
können
möchten
müssen

Slide 14 - Drag question

Kenmerken Modalverben o.t.t.
  • Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es).

  • De uitgangen zijn onregelmatig: wijken af in vergelijk met de zwakke werkwoorden (ich/er, sie, es krijgen geen uitgang). 



Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Modalverben o.t.t.

Slide 17 - Slide

Kenmerken Modalverben o.v.t.
  • In de verleden tijd (en het voltooid deelwoord) gebruik komt bij modale werkwoorden nooit een umlaut.

  • De uitgangen in de verleden tijd zijn gelijk aan de uitgangen van de zwakke werkwoorden in de verleden tijd: 
       ich = stam + te
       du = stam + test
       er/sie/es = stam + te
       wir = stam + ten
       ihr = stam + tet
       sie/Sie = stam + ten

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Kapitel 3 - Paragraf E: Grammatik
Machen: 
  • Aufgabe 15,16 (Modalverben o.t.t.) 
  • Aufgabe 17 - 25 Modalverben (o.v.t.)

Fertig = 
  • Verbessern / abschließen: Paragraf C & D
  • Slim Stampen Paragraf A, B, C, D
  • Slim stampen Paragraf E: Grammatik


Slide 21 - Slide

Ziel Erreicht?

(wollen , o.v.t.) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 22 - Quiz

Ziel erreicht?

(dürfen, o.v.t.) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 23 - Quiz

Ziel erreicht?

(wissen, o.v.t.) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 24 - Quiz

Wie geht es bis jetzt mit den Modalverben?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Nächste Stunde
  • Wiederholung Modalverben o.v.t.
  • Wiederholung Wortschatz 

Slide 26 - Slide