V3 - Woche 12 - Stunde 2

Vwo 3 - Woche 12 - Stunde 2
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vwo 3 - Woche 12 - Stunde 2

Slide 1 - Slide

Planung 

Quizlet live - Unterwegs und Verkehr
   
Grammatik: Kapitel 3
  • Wiederholung: Modalverben o.t.t.
  • Neu: Modalverben o.v.t.
  • Selbstständig machen: Paragraf E: Grammatik Aufgabe 18 - 28
Ziele

  • Je kent de woorden bij het thema 'Verkehr' en 'Unterwegs' actief. 

  • Je beheerst de Modalverben in de o.t.t.

  • Je kunt de werkwoorden können, müssen, dürfen, wollen en wissen in de verleden tijd gebruiken.



Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Modalverben?
Weißt du es noch?

Slide 4 - Slide

Weißt du es noch? -
Wat is GEEN kenmerk van de ovt van modale werkwoorden?
A
-st-en-t-en-uitgangen
B
-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten
C
geen Umlaut
D
andere stamklinker in de ovt bij álle ww-vormen

Slide 5 - Quiz

Einstieg

(wollen , o.v.t.) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 6 - Quiz

Einstieg

(dürfen, o.v.t.) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 7 - Quiz

Einstieg:

Warum ....... (wollen) du ins Zentrum fahren?
A
wollte
B
wolltest
C
wölltest
D
willst

Slide 8 - Quiz

Einstieg

Mein Freund ....... (können) keine Rückfahrtkarte kaufen.
A
konnte
B
könnte
C
konnten
D
kann

Slide 9 - Quiz

Einstieg

(wissen, o.v.t.) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 10 - Quiz

Let op: betekenis
  • dürfen   (= mogen, toestemming hebben)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, leuk vinden, houden van)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, advies, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  • möchten (= zou graag willen - geen modaal ww)

Slide 11 - Slide

Kenmerken Modalverben o.t.t.
  • Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es).

  • De uitgangen zijn onregelmatig: wijken af in vergelijk met de zwakke werkwoorden (ich/er, sie, es krijgen geen uitgang). 



Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Kenmerken Modalverben o.v.t.
  • In de verleden tijd (en het voltooid deelwoord) gebruik komt bij modale werkwoorden nooit een umlaut.

  • De uitgangen in de verleden tijd zijn gelijk aan de uitgangen van de zwakke werkwoorden in de verleden tijd: 
       ich = stam + te
       du = stam + test
       er/sie/es = stam + te
       wir = stam + ten
       ihr = stam + tet
       sie/Sie = stam + ten

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Kapitel 3 - Paragraf E: Grammatik
Machen: Aufgabe 18 bis 28
Fertig = Slim stampen Paragraf E: Grammatik
Hilsmittel: Paragraf E: Grammatik A & Grammatik B


Slide 16 - Slide

Welk antwoord is op jou van toepassing?
A
Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
B
Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
C
Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
D
Ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Slide 17 - Quiz

Nächste Stunde
  • Wochenaufgaben besprechen
  • Verbessern: Paragraf E: Grammatik 

Slide 18 - Slide