1.1.1. Je hebt een beeld bij het vak “natuurkunde”
1.1.2. Je weet wat het verschil tussen een demo en een practicum is.
1.2.1. Je weet wat het verschil is tussen de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde.
1.2.2. Je weet hoe de samenwerkingen tussen de verschillende natuurwetenschappen heten.
1.3.1. Je weet wat de begrippen “verschijnsel” en “waarnemen” betekenen.
1.3.2. Je kan uitleggen waarom meetinstrumenten gebruikt worden.
1.3.3. Je kunt verschillende meetinstrumenten noemen en kan het gebruik hiervan uitleggen.