This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
les 4: betoog en werkwoordspelling
- theorie betoog
- werkwoordspelling:
theorie en oefening
- afsluiting
Slide 1 - Slide
update huiswerk
Nog vragen?
Volgende week aan de slag met alle artikelen
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je:
- wat een betoog is
- waar een betoog aan moet voldoen
- hoe je werkwoorden moet vervoegen
- de theorie over werkwoordspelling en kun je deze toepassen
Woordenschat
betoog
tegenargument
infinitief
stam van het werkwoord
voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
pv
Slide 3 - Slide
betoog
Met een betoog wil je de lezer overtuigen van jouw mening.
In de inleiding introduceer je het onderwerp en geef je je mening in de vorm van een standpunt.
In het middenstuk onderbouw je je mening met argumenten. Deze argumenten ondersteun je vervolgens met uitleg of voorbeelden.
Je betoog wordt sterker als je ook één of meer tegenargumenten weerlegt.
In het slot vat je de belangrijkste argumenten kort samen en herhaal je (in iets andere woorden) je mening.
Slide 4 - Slide
voorbeeld van een kort betoog
Slide 5 - Slide
het schrijfplan van dit betoog
Slide 6 - Slide
stelling: "Er moet een verplichte opvoedcursus komen voor iedere toekomstige ouder". Bedenk minstens één argument voor.
Slide 7 - Open question
stelling: "Er moet een verplichte opvoedcursus komen voor iedere toekomstige ouder". Bedenk minstens één argument tegen + weerlegging.
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Video
Wat is het verschil tussen een beschouwing en een betoog?
Slide 10 - Open question
Huiswerk voor donderdag 16-3
Maak twee- of drietallen,
Stuur elkaar je geschreven artikel van opdracht 3,
Lees het artikel van je medestudent zorgvuldig door,
Vul het beoordelingsformulier schrijven in over het artikel van je medestudent (te vinden in Teams > bestanden > schrijven),
Stuur het formulier terug,
Vul je eigen artikel aan of verbeter n.a.v. de feedback (indien nodig),
Neem de nieuwe versie van je artikel mee naar de volgende les.
Slide 11 - Slide
Werkwoordspelling
Slide 12 - Slide
Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Gebiedende wijs
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
PVTT
PVVT
GW
VD
OD
INF
Slide 13 - Slide
De hamvraag
Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm???
Slide 14 - Slide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..
Slide 15 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:
Ik neem een Big Mac.
Neem jij een Big Mac?
Hij neemT een Big Mac.
Wij nemEN een Big Mac.
Bij een vraagzin staat de pv altijd vooraan.
Slide 16 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 17 - Slide
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 22 - Slide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus de(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 23 - Slide
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).
Slide 24 - Slide
Kermen van de pijn.
Kermen is het hele werkwoord (infinitief).
-d- erbij:
KERMEND
check: de kermende man
Slide 25 - Slide
(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in. (onvoltooid deelwoord)
A
Mopperent en huilend
B
Mopperend en huilent
C
Mopperend en huilend
D
Mopperent en huilent
Slide 26 - Quiz
't ex Kofschip
Slide 27 - Slide
Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD
Slide 28 - Quiz
Andere vormen
Ik heb een Big Mac genomen VD
Kwijlend nam ik een hap OD
Ik heb zin om een Big Mac te nemenINF
Geef me eens een Big Mac! GW
Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac BN
Slide 29 - Slide
Voltooid deelwoord (VD)
Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.
Eindigt op: -EN, -D, -T
Twijfel je tussen -d of -t, gebruik dan weer 't ex-kofschip
Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.
Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.
Slide 30 - Slide
Onvoltooid deelwoord
Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.
Geeft aan hoe iets gebeurt.
Hele werkwoord + een D
Kwijlend nam ik een hap. Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.
Slide 31 - Slide
Trucjes
Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.
De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde
De weerman keek zoekend rond => zoekende
Slide 32 - Slide
Infinitief
Is het hele werkwoord.
Verandert niet bij veranderen van tijd (het is tenslotte geen pv!)
Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.
Ik heb zin om een Big Mac te nemen. (IK KAN nemen).
Slide 33 - Slide
Gebiedende wijs
Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.
Staat op de eerste plaats in de zin.
Heeft geen onderwerp bij zich.
Geef me een Big Mac!
Braad ze bruin, die gehaktballen!
Slide 34 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Staat vóór een zelfstandig naamwoord.
Is een VD of OD geweest.
Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.
Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.
BN van VD
Slide 35 - Slide
Trucjes
De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.
De weerman zal mooi weer voorspellen
Voorspel goed weer, weerman!
Het voorspelde goede weer bleef uit.
Slide 36 - Slide
Nog tijd om te oefenen?
Slide 37 - Slide
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 38 - Quiz
De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande
Slide 39 - Quiz
Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde
Slide 40 - Quiz
evacueren De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden
Slide 41 - Quiz
(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind
Slide 42 - Quiz
De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.