Tekstverbanden en signaalwoorden

Welkom!
Planning:
- Lesdoelen - Lezen
- 3 nieuwe tekstverbanden
- Oefenen (voor toets di 17/12): tekst over jongeren en nieuwe mediataal
- Huiswerk opgeven

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Planning:
- Lesdoelen - Lezen
- 3 nieuwe tekstverbanden
- Oefenen (voor toets di 17/12): tekst over jongeren en nieuwe mediataal
- Huiswerk opgeven

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:

- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden:  chronologisch, oorzakelijk en voorwaardelijk
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden. 


Slide 2 - Slide

De hoofdgedachte vind je:
A
In de inleiding of de kern
B
In de inleiding of het slot
C
In de kern of het slot
D
In de laatste zin

Slide 3 - Quiz

De hoofdgedachte geeft antwoord op de volgende vraag:
A
Wat is het belangrijkste dat over het onderwerp wordt gezegd?
B
Wat is de mening van de schrijver?
C
Wat is de kernzin?
D
Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 4 - Quiz

Tekstverbanden

Slide 5 - Mind map

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 6 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 7 - Slide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- opsommend verband 

- tegenstellend verband 

- toelichtend verband

- chronologisch verband

- voorwaardelijk verband

- oorzakelijk verband

- redengevend verband

- concluderend verband

(en meer)

Slide 8 - Slide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend

Slide 9 - Quiz

Chronologisch VERBAND
Herken je aan signaalwoorden zoals: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, dadelijk, terwijl, intussen

Voorbeeld: 
Eerst wist ik niet wat ik wilde worden later. Inmiddels weet ik dat ik een eigen bedrijf wil beginnen.

Slide 10 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij voorwaardelijk verband


- als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -

onder de volgende voorwaarden

- in het geval dat - mocht ... dan -

op voorwaarde dat


Slide 11 - Slide

VOORBEELD

Opsommend verband

Voor oma's appeltaart heb je ten eerste Goudreinettes nodig. Daarnaast heb je natuurlijk ingrediënten voor het deeg nodig:

- bloem

- boter

- eieren



Slide 12 - Slide

Oorzakelijk VERBAND
Herken je aan signaalwoorden zoals: daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van.

Voorbeeld: Er zit teveel stikstof in de lucht, waardoor boeren zich nu aan allemaal regels moeten houden.

Slide 13 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij redengevend verband


- want - omdat - daarom - dus -

de reden hiervoor is - het argument is



Slide 14 - Slide

VOORBEELD

tegenstellend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

hoewel ik er goed voor had geleerd.


Veel jongeren willen graag wat bijverdienen in de vakantie. Er is echter weinig werkt te vinden momenteel.


Slide 15 - Slide

Voorwaardelijk VERBAND
Herken je aan signaalwoorden zoals: 
Als...(dan), indien, tenzij, mits, op voorwaarde dat...

Voorbeeld:
Hij mag naar het schoolgala komen, mits hij zich netjes gedraagt.

Slide 16 - Slide

VOORBEELD

toelichtend verband

Je kunt veel verschillende soorten bijbanen zoeken. Denk aan vakkenvullen bij een supermarkt of als koerier werken voor een restaurant


Er zijn veel verschillende soorten films te zien in de bioscoop, Zo draaien er actiefilms, romantische komedies en horrorfilms.


Slide 17 - Slide

Het concluderend verband 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Signaalwoorden: dus, kortom, dat houdt in 
Voorbeeld: 
Kortom, het is belangrijk om je huiswerk te maken.  

Slide 18 - Slide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 19 - Slide

Vroeger haalde zij vaak een onvoldoende. Sinds dit jaar staat zij voor alle vakken minstens een 6,5.
A
toelichtend verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
chronologisch verband

Slide 20 - Quiz

Doordat het klimaat snel verandert, kan een deel van Nederland binnenkort onder water staan.
A
toelichtend verband
B
oorzakelijk verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 21 - Quiz

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Toelichtend

Slide 22 - Quiz

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

Slide 23 - Open question

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstellend
C
Chronologisch

Slide 24 - Quiz

Als jij deze pauze iets te snacken voor mij meeneemt,
neem ik volgende keer zelfgemaakte dadeltaart voor je mee.
A
voorwaardelijk verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 25 - Quiz

Lees het artikel
'Pubers weten wat ze doen:
Nieuwe mediataal vereist taalvaardigheid'

Lees in tweetallen: 
lees om de beurt een alinea

Slide 26 - Slide

Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
Social mediagebruik van jongeren
B
Jongerentaal
C
Nieuwemediataal en taalvaardigheid
D
Taalverloedering onder jongeren

Slide 27 - Quiz

Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding?
A
alinea 1
B
alinea 1 en 2
C
alinea 1,2 en 3
D
alinea 1 t/m 4

Slide 28 - Quiz

De lezer wordt in deze tekst nieuwsgierig gemaakt naar het onderwerp door ...
A
een anekdote
B
een bijzondere situatie
C
een voorbeeld
D
een grapje

Slide 29 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Het gebruik van nieuwe vormen van schrijftaal door jongeren vereist een goede taalvaardigheid.
B
Uit het gebruik van informele taal door jongeren blijkt dat de taal verloedert.
C
Jongeren die veel gebruik maken van nieuwe media hebben een betere taalvaardigheid.
D
Door het gebruik van nieuwe vormen van schrijftaal verbetert de taalvaardigheid van jongeren.

Slide 30 - Quiz

Welke woordraadstrategie kun je gebruiken om de betekenis van de term 'informele schrijfstijl' (alinea 3) te vinden?
A
Zoek een synoniem
B
Zoek een omschrijving
C
Zoek een voorbeeld
D
Zoek een bekend woorddeel

Slide 31 - Quiz

Welke tekenen van taalvaardigheid onder jongeren worden in de tekst benoemd?
A
Het slim afkorten van woorden en het aanpassen van taalgebruik op de situatie.
B
Het goed vertalen van sms-taal naar gewone taal en en het aanpassen van taalgebruik op de situatie.
C
Het slim afkorten van woorden en het gebruik van jongerentaal.
D
Het goed vertalen van sms-taal naar gewone taal en het gebruik van jongerentaal.

Slide 32 - Quiz

DE tekst wordt afgesloten door...
A
een blik op de toekomst te geven
B
een korte samenvatting te geven
C
een conclusie te trekken
D
aan te haken op de inleiding

Slide 33 - Quiz

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook

Slide 34 - Drag question

Wedstrijd 
Elke rij met leerlingen is een team (5 personen)
Iedere speler/teamlid krijgt twee zinnen.
We beginnen achterin.
Je onderstreept het signaalwoord in de zin.
Dan geef je de zin en het bijbehorende verband door naar het teamlid dat voorin zit en leg je de zin bij het juiste verband op het A3-papier.
Daarna is het teamlid dat voor je zit.



Slide 35 - Slide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend, voorwaardelijk, redengevend en oorzakelijk.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 36 - Slide

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 37 - Open question