S09 - Activerende mensen (en teksten): Luistervaardigheid

S09 - Activerende mensen (en teksten): Luistervaardigheid
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

S09 - Activerende mensen (en teksten): Luistervaardigheid

Slide 1 - Slide

Doelen (herhaling)

  1. Je kunt je in een communicatiesituatie een beeld vormen van je doelpubliek, de ontvanger.
  2. Je kunt je boodschap aanpassen aan en afstemmen op je doelpubliek. Je doet dat door rekening te houden met onder andere ruis, register en moeilijkheidsgraad van de boodschap.
  3. Je kunt een boodschap op een eenvoudige manier formuleren zodat hij geschikt is voor een heel breed doelpubliek, gaande van kinderen tot mensen die het Nederlands nog niet zo goed onder de knie hebben.

Slide 2 - Slide

Doelen (herhaling)
In dit leertraject pas je opnieuw de verschillende strategieën toe, maar nu op luister- en kijkfragmenten: globaal luisteren, oriënterend luisteren en intensief luisteren.


Je moet weten wat een doelgroep is, hoe je het gewenste effect kan vergroten door gericht op een doelgroep in te spelen. 

Slide 3 - Slide

Sociale media zijn gratis. Je hoeft niet te betalen om een account aan te maken.
Waar
Niet waar

Slide 4 - Poll

Slide 5 - Link

Je betaalt met persoonlijke gegevens, die verkocht worden aan andere bedrijven die gerichte advertenties tonen.
Geef 3 manieren waarop sociale media gegevens over ons verzamelen.

Slide 6 - Open question

Wat hebben bedrijven aan jou?

Slide 7 - Open question

Theorie lees- en luisterstrategieën

Slide 8 - Slide


A
Oriënterend lezen/luisteren
B
Globaal lezen/luisteren
C
Intensief lezen/luisteren

Slide 9 - Quiz


A
Oriënterend lezen/luisteren
B
Globaal lezen/luisteren
C
Intensief lezen/luisteren

Slide 10 - Quiz


A
Oriënterend lezen/luisteren
B
Globaal lezen/luisteren
C
Intensief lezen/luisteren

Slide 11 - Quiz

Theorie duidelijke communicatie: afstemmen op het doelpubliek

Slide 12 - Slide

Theorie duidelijke communicatie: afstemmen op het doelpubliek

  • Bij duidelijke communicatie moeten het doel van de zender en het effect op de ontvanger gelijklopend zijn.
  • Enkele factoren kunnen dat verhinderen. In de volgende vragen herhalen we de belangrijkste factoren!

Slide 13 - Slide

Wat is de definitie van 'ruis' in een communicatiesituatie?
A
Het verminderen van achtergrondgeluiden tijdens een gesprek.
B
Het proces van informatie uitwisselen tussen mensen.
C
Onbedoelde storing die de overdracht van een boodschap verstoort.
D
Het gebruik van non-verbale communicatie.

Slide 14 - Quiz

Wat is een voorbeeld van interne ruis in een communicatiesituatie?
A
Gedachten van de ontvanger die afdwalen
B
Onleesbaar handschrift
C
Luide achtergrondgeluiden
D
Slechte verbinding

Slide 15 - Quiz

Welke situatie kan als externe ruis worden beschouwd?
A
Een drukke straat die het moeilijk maakt om elkaar te horen.
B
Een onduidelijke presentatie door gebrek aan voorbereiding.
C
Een verschil in culturele normen die tot miscommunicatie leidt.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Wat betekent 'taalregister' precies?
A
Een lijst van woorden in een bepaalde taal.
B
Een vorm van non-verbale communicatie.
C
Een variatie of stijl van een taal die wordt aangepast aan de situatie en gesprekspartners.
D
Een techniek om vreemde talen te leren.

Slide 18 - Quiz

Wat zijn enkele kenmerken van formele taal?
A
Formele taal is slordig en onbeleefd.
B
Formele taal is beleefd, respectvol en gebruikt correcte grammatica en woordkeuze.
C
Formele taal heeft geen regels.

Slide 19 - Quiz

Wanneer wordt informele taal meestal gebruikt?
A
Informele taal wordt meestal gebruikt in academische instellingen.
B
Informele taal wordt meestal gebruikt in zakelijke omgevingen.
C
Informele taal wordt meestal gebruikt als je de ontvanger niet kent.
D
Informele taal wordt meestal gebruikt onder vrienden, familie of in familiaire sociale situaties.

Slide 20 - Quiz

Wat is het verschil tussen schrijftaal en spreektaal?
A
Schrijftaal is formeler en volgt striktere grammaticaregels.
B
Schrijftaal wordt gebruikt in geschreven teksten.
C
Schrijftaal gebruik je in gesprekken, mondeling of via chat.
D
Schrijftaal is informeler en volgt geen grammaticaregels.

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide