This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
je krijgt een antwoord op de vraag : ... of ...
JE BENT ER
je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)
wann?(=wanneer)
Er steht vor d... Tür(v).
waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV
Er steht vor der Tür.
je krijgt een antwoord op de vraag: ...
JE GAAT ER HEEN
je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)
Er springt in d... Wasser(o).
waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ
Er springt in das Wasser.