Havo 4 Kap 2 Keuzevoorzetsels inclusief 7/2 regel

Naamvallen
Keuzevoorzetsels
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Naamvallen
Keuzevoorzetsels

Slide 1 - Slide

Keuzevoorzetsels
Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval, bijv. mit (3e) en für (4e)

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.
Dat zijn de keuzevoorzetsels.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Slide 2 - Slide

Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval
Bevinden is 3e naamval.

Slide 3 - Slide

Dit zijn de keuzevoorzetsels.
Kan je de voorzetsels ook vertalen?

Slide 4 - Slide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   wann?(=wanneer)


ERGENS ZIJN

Slide 5 - Slide

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Slide 6 - Slide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN

Slide 7 - Slide

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen springt hij?  "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Slide 8 - Slide

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?
7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval

Ich warte auf meine Mutter.
Der Vater ist stolz auf seinen Sohn.
Er weiß sehr viel über mich. 
 

Slide 9 - Slide

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
5
B
7
C
9
D
11

Slide 10 - Quiz

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin/ waarnaartoe?
B
Wo/ waar?
C
Wodurch/ waardoor?
D
Wann/ wanneer?

Slide 11 - Quiz

Das Buch liegt auf d...... Tisch(m).
A
dem
B
den
C
der
D
die

Slide 12 - Quiz

Ich hänge das Bild an d...... Wand(v).
A
die
B
der
C
den
D
dem

Slide 13 - Quiz

Er geht in d...... Disko(v).
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 14 - Quiz

Die Jacke fällt hinter dein...... Stuhl(m).
A
deinem
B
dein
C
deine
D
deinen

Slide 15 - Quiz

Ich fürchte mich vor (jullie) ........ Hund.
A
eurem
B
euch
C
ihr
D
ihre

Slide 16 - Quiz

Wir freuen uns auf (jouw)...... Bruder !
A
deinem
B
dein
C
deine
D
deinen

Slide 17 - Quiz

Wir essen in ........ neuen Restaurant (O)
A
einem
B
ein
C
eine
D
einen

Slide 18 - Quiz

An (welk) ....... Tag kommt ihr an?
A
welchen
B
welche
C
welch
D
welchem

Slide 19 - Quiz

Er spricht nicht über (zijn) ........ Ex-Frau .
A
seine
B
sein
C
seinen
D
seinem

Slide 20 - Quiz

An (deze) ........ Ampel (V) muss man lange warten .
A
die
B
diese
C
dieser
D
der

Slide 21 - Quiz

Ich stelle mein Fahrrad (voor deze) ........ Laterne.

Slide 22 - Open question

Das Auto steht (achter de) ........ Garage.

Slide 23 - Open question

Das Handy liegt (tussen de) .......... Büchern.

Slide 24 - Open question

Ich lege mein Handy (op onze)........ Tisch (M).

Slide 25 - Open question

Welke zin is fout?
A
Ich setze mich neben die Frauen.
B
Ich sitze neben den Frauen
C
Ich gehe in das Schwimmbad
D
Ich schwimme in das Schwimmbad

Slide 26 - Quiz

Dieser Satz ist richtig!!!
Dieser Satz ist leider falsch
Vor die Reise müssen wir tanken
Der Ball rollt unter das Auto (o)
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer (o)
Ich wohne über dem Geschäft (o)
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch (m) 
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch (m)

Slide 27 - Drag question

Ik begrijp hoe ik de keuzevoorzetsels moet toepassen
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Lastig?
Als je verder wilt oefenen: op de volgende slide staat een korte uitlegvideo met ook een aantal extra oefeningen.

Anders: Leer de woorden van Lektion 1-6 (blz. 99-102)

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link