21220131 Van A2 naar B1 les 22

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Les 22 maandag 31 januari 2022

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Werkwoordcombinaties:
1. Het huishouden ....................
2. Een feest ..........................
3. Koffie ..................
4. Een wandeling ....................
5. De hond .........................


6. Een douche ..........................
7. De post ..................
8. De kleding ....................
9. Tanden .........................
10. Op vakantie .........

Slide 4 - Slide

Synoniemen
Verschillende woorden die hetzelfde betekenen
Voorbeelden:
Het is vandaag een (speciale) bijzondere dag. Wij zijn 10 jaar getrouwd.
1. Mijn ouders hebben een eigen (zaak)............
2. De kinderen zitten in de kleuterklas in een (cirkel) ...........
3. Vanavond gaan we gezellig naar (het café) ..........

Slide 5 - Slide

Synoniemen
4. In het weekend kunnen we lekker (lang slapen) .........
5. Vandaag had hij een slechte dag. Alles ging (fout) .........
6. Er was een boom op het spoor gevallen. (als gevolg daarvan)........ reden er de hele middag geen treinen.
7. Peter is (kwaad) ....... op de buurman, omdat de muziek weer te hard staat.

Slide 6 - Slide

Synoniemen
8. De hele dag was ik mijn sleutels kwijt. (Tenslotte) .......... heb ik ze bij het speelgoed van mijn zoon gevonden.
9. Vraag voor de docent: Kun je (verklaren) .............. waarom het werkwoord aan het einde van de zin staat?
10. (Haast je!) ........! Anders missen we de trein.

Slide 7 - Slide

Voegwoorden boek blz. 102 
Voegwoorden worden gebruikt om zinnen aan elkaar te "plakken".
Bijvoorbeeld 2 hoofdzinnen, of een hoofdzin en een bijzin, of een hoofdzin en meerdere bijzinnen.
In de hoofdzin staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar:
De man koopt een auto.
Ik eet een appel.

Slide 8 - Slide

Voegwoorden boek blz. 102 
Een bijzin komt niet zelfstandig voor EN: tussen onderwerp en persoonsvorm kunnen andere woorden worden gezet.
Bijvoorbeeld: Ik zag dat hij een tosti bakte 
Mijn buurman wil dat ik naar huis ga.

Slide 9 - Slide

Voegwoorden boek blz. 102 
Hoe plak je de zinnen aan elkaar:
2 hoofdzinnen: met nevenschikkende (naast elkaar) voegwoorden en/want/maar/of
hoofdzin en bijzin: met onderschikkende voegwoorden:
dat/waar/omdat/doordat/als

Slide 10 - Slide

Pauze
Pauze

Slide 11 - Slide

Luisteroefening
Bladzijde 106

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

timer
1:00
Wat ben ik? 

Slide 14 - Slide

Tot woensdag!

Slide 15 - Slide