2.3 Lezen - les 6

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Grammatica - zinsdelen en woordsoorten (10 min.)
  • Fragment Jeugdjournaal
  • Artikel uit De Stentor

Slide 2 - Slide

Doelen
  • Ik kan uitleggen wat het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde zin is.
  • Ik kan voegwoorden benoemen.
  • Ik kan het tussenwerpsel benoemen.

Slide 3 - Slide

Grammatica zinsdelen
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin

Slide 4 - Slide

Enkelvoudige zin
In een enkelvoudige zin staat altijd één persoonsvorm.
  • Hij scoort gemakkelijk.
  • Ik fiets graag.
  • Dromerig keek ik tijdens de les wiskunde uit het raam.

Slide 5 - Slide

Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. Een samengestelde zin bestaat uit twee (of meer) enkelvoudige zinnen, bijvoorbeeld twee hoofdzinnen.
  • Ik fiets graag, maar mijn vriend gaat altijd met de auto.
  • Morgen vertrekken we naar Frankrijk, dus we zijn nu de koffers aan het pakken.
  • Natuurlijk begrijp ik het probleem, maar waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?

Slide 6 - Slide

Grammatica zinsdelen
Nevenschikking
Onderschikking

Slide 7 - Slide

Nevenschikking
Een samengestelde zin van twee hoofdzinnen noemen we nevenschikking.
Tussen de twee hoofdzinnen in een nevenschikking staat een voegwoord: maar, want, en, of, dus.

Haal je het voegwoord weg, dan houd je twee correcte zinnen over.
Ik fiets graag (maar) mijn vriend gaat altijd met de auto.
Zin 1: Ik fiets graag.
Zin 2: Mijn vriend gaat altijd met de auto.

Slide 8 - Slide

Onderschikking
Bij onderschikking zijn er twee volgordes mogelijk:

1 hoofdzin + bijzin: 
Ik bel je, zodra ik thuis ben.

2 bijzin + hoofdzin: 
Zodra ik thuis ben, bel ik je.

Slide 9 - Slide

Voegwoorden
Een voegwoord verbindt twee zinsdelen of twee zinnen met elkaar.

Hebben jullie een kat en een hond?
We gaan dit weekend zwemmen of naar de stad.

Voor Engels heb ik veel huiswerk, maar voor wiskunde heb ik niets.

Ik ga meteen beginnen, omdat ik veel huiswerk heb.

Slide 10 - Slide

Voegwoorden
Hoofdzin / hoofdzin:
maar, en, want, dus, of

Hoofdzin / bijzin (of bijzin / hoofdzin):
omdat, toen, als, hoewel, sinds, dat, of

Slide 11 - Slide

OF
Hoofdzin / hoofdzin:
We eten vanavond pizza of we gaan naar de MacDonalds.

Hoofdzin / bijzin:
Hij wil graag weten of hij de toets goed heeft gemaakt.

Slide 12 - Slide

Tussenwerpsel
Een tussenwerpsel is een uiting van een gevoel, een klanknabootsing of een woord om aandacht mee te trekken:

Ach, wat een verdrietig nieuws!
Jongens, ssst, de film begint.
Neem er nog eentje, welja!

Slide 13 - Slide

Oefenen
2.7 Grammatica zinsdelen
opdracht 1, 4, 8, 9, 12

2.8 Grammatica woordsoorten
opdracht 1, 4, 5a, 10a ,11

Slide 14 - Slide

Vapen
Nos Jeugdjournaal
De Stentor

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Artikel uit De Stentor
11 december 2024

Slide 17 - Slide

Vapen
"Ouders, pak het af en gooi het weg!"
Wat zou volgens jou een goede oplossing zijn?

Slide 18 - Slide