De stam van de regelmatige werkwoorden op -re krijg je door -re weg te laten. Zet de uitgang achter de stam.
Répondre = antwoorden Je réponds= ik antwoord Tu réponds = jij antwoordt Il/elle/on répond = hij/zij antwoordt, men antwoordt Nous répondons = wij antwoorden Vous répondez= u antwoordt, jullie antwoorden Ils/elles répondent= zij antwoorden
Slide 5 - Slide
Voltooid tijd= Passé composé
Let op! Het voltooid deelwoord (passé composé) van de werkwoorden op -re eindigt op een -u.
avoir + stam + u
Tu as entendu cela? = Heb je dat gehoord?
Il a rendu le livre? = Heeft hij het boek teruggegeven?
Slide 6 - Slide
Hoe maak je de présent van het werkwoord "répondre"? Schrijf alle stappen én de uitgang op
Slide 7 - Open question
Hoe maak je de passé composé van het werkwoord "répondre"? Schrijf alle hulpwerkwoorden én de uitgang op
Slide 8 - Open question
welk antwoord klopt?
A
Je répond à ta question
B
Je réponde à ta question
C
Je réponds à ta question
Slide 9 - Quiz
Welke zin klopt?
A
Vous vendrez la maison?
B
Vous vendez la maison?
C
Vous vendent la maison?
Slide 10 - Quiz
Zij hebben de wedstrijd verloren.
A
ils ont perdé le match
B
ils ont perdre le match
C
ils ont perdu le match
Slide 11 - Quiz
vertaal: Hij wacht (attendre)
Slide 12 - Open question
vertaal: zij antwoorden (répondre)
Slide 13 - Open question
Vertaal: Jij hebt teruggegeven (rendre)
Slide 14 - Open question
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?
(français) Tu connais Gims? C'est un .........chanteur .......
A
un chanteur français
B
un français chanteur
Slide 19 - Quiz
Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?
(noirs) Il a les ...............cheveux ...............
A
Les noirs cheveux
B
les cheveux noirs
Slide 20 - Quiz
Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?
(belles) Il dit souvent des ............choses(v) .................
A
des belles choses
B
des choses belles
Slide 21 - Quiz
Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?
(premier) Il a sorti son ............. album.................
A
son album premier
B
son premier album
Slide 22 - Quiz
Geef de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord . Schrijf de hele zin.
(grote broers ) J'ai deux .......................
Slide 23 - Open question
Traduis/ vertaal . Denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
(een nieuwe vriendin) Il a ................................
Slide 24 - Open question
Traduis / vertaa: denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
( bruine haren) J'ai les ...................... cheveux ..........
Slide 25 - Open question
Mets les mots dans le bon ordre : semaine-vu- vidéo- j'ai - dernière- amusante-la
Slide 26 - Open question
Mets les mots dans le bon ordre : publie- semaine- incroyables- Cyprien- vidéos- chaque- des