Lesson four

1 / 51
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

  • Taking the register
  • Learning goals
  • Newsround
  • What do you need?
  • Entry ticket
  • Time Master
  • Homework check
  • Let's get down to work (exercises)
  • Exit ticket
  • Homework

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

  • Informatievaardigheid – Je kunt, uitgaande van een gegeven of zelf geformuleerde (onderzoeks)vraag, bepalen wat de informatiebehoefte is.
  • A2.4 – Je kunt in vertrouwde situaties eenvoudige informatie begrijpen (luisteren).
  • A2.4 – Je kunt een korte uitleg begrijpen (luisteren).
  • A2.3 – Je kunt door meelezen eenvoudig audiovisueel materiaal begrijpen (kijken).



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

iPad      workbook     notebook     pen          airpods
                       A                              and pencil

Slide 7 - Slide




Wat is de basisregel bij meervouden?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide


Vocab 3.1 + 3.2 / phrases writing / a <> an / to be / present continuous / plural

Slide 10 - Slide

a / an

Slide 11 - Slide


  • (het lidwoord) een
a / an (1/2)
een

  • a
  • an

  • bij woorden die met een medeklinker-klank beginnen

  • bij woorden die met een klinker-klank beginnen

  • Het gaat om wat je hoort
  • Niet wat je schrijft/ziet

Slide 12 - Slide

a / an (2/2)
een

  • banana
  • car
  • teacher
  • shoe
  • etc.

  • apple
  • elephant
  • onion
  • idiot
  • etc.

  • a uniform 
  • a European
  • an hour
  • an x-ray 
  • etc.
  • je zegt 'juniform'
  • je zegt 'jeuropean'
  • je zegt 'our'
  • je zegt 'exray'

Slide 13 - Slide

plural

Slide 14 - Slide


  • meervouden
  • meer dan één

  • zelfstandig naamwoord  > +s
  • one car > ten cars
  • one teacher > nine teachers
plural
meervoud

  • Zelfstandig naamwoord met s-klank > +es
  • s-klank = -s/-sh/-ch/-x/-z
  • one box > four boxes 
  • one quiz > eight quizzes

  • Zelfstandig naamwoord met -o > +es
  • one hero > eleven heroes
  • one tomato > six tomatoes

  • Zelfstandig naamwoord met mede klinker-y > -ies
  • one city > three cities
  • one baby > two babies

  • zelfstandig naamwoord met -f > ves
  • one wolf > seven wolves
  • one knife > four knives

  • altijd enkelvoud
  • hair / sheep / fish / etc.
  • altijd meervoud
  • trousers / glasses / scissors / etc.

  • onregelmatige meervouden
  • one man > six men / one child > two children / one person > five people
  • one tooth > nine teeth / one foot > eight feet / one mouse > three mice

Slide 15 - Slide

  • a box
  • a scarf
  • a city
  • a foot
  • an arrow
  • shorts
  • a unicorn



  • boxes
  • scarves
  • cities
  • feet
  • arrows
  • shorts
  • unicorns



Solve the rebus, use a or an and make plural

Slide 16 - Slide

to be

Slide 17 - Slide


  • 'to be' is het werkwoord 'zijn', dit werkwoord wordt erg vaak gebruikt.
to be (+, -, ?)
  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they

  • am
  • are
  • is
  • is
  • is
  • are
  • are
  • are
zijn
  • 'm
  • 're
  • 's
  • 's
  • 's
  • 're
  • 're
  • 're
  • am not
  • are not
  • is not
  • is not
  • is not
  • are not
  • are not
  • are not
  • am not
  • aren't
  • isn't
  • isn't
  • isn't
  • aren't
  • aren't
  • aren't


  • Am I ... ?
  • Are you ... ?
  • Is he ... ?
  • Is she ... ?
  • Is it ... ?
  • Are we ... ?
  • Are you ... ?
  • Are they ... ?

Slide 18 - Slide

present continuous

Slide 19 - Slide


  • nu bezig / nu aan de gang 
  • duurt een tijdje

  • am / are / is
  • + werkwoord
  • + ing 
present continuous
tegenwoordige tijd
duurvorm
I
we
you
they
  • am
  • is
  • are
he
she
it
  • singing
  • working
  • playing
  • reading
  • eating
  • cycling
  • typing
  • helping

Slide 20 - Slide

Dave and Frank            are play  table tennis.
Jenny           is talki  on the phone.
Molly is sitting and looking         outside.
Jason is eating        crisps.
Sam and Jess are watchin           television.
Jack is drawing          a car.
Toby is playing         on his laptop.
Amy is writing         a story.
Robert is cooking.     a cake.
Sarah is sleeping.
Emma is listening        to music.
Catherine and Heidi are singing        a song.


Make sentences. Use the present continuous.
  • are playing
  • is talking
  • is sitting and looking
  • is eating
  • are watching
  • is drawing
  • is playing
  • is writing
  • is baking
  • is sleeping
  • is listening
  • are singing

Slide 21 - Slide

School uniform
make up
tie
trainers
trousers
jeans
skirt
blazer
blouse
rings
boots

Slide 22 - Drag question

Listen: Schooluniform rules ... OK?

Do: Exercise 35, page 112, workbook A


In je boek

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Exercise 35, page 112
Says school uniforms have a tradition.
Thinks his schooluniform is OK.
Hasn't got a school uniform.
Wants to go to school in Holland.
Lives in Southampton.
Adam
Jane
Monique
Henrietta
Pam

Slide 25 - Drag question

Listen: Schooluniform rules ... OK?

Do: Exercise 36, page 112, workbook A


In je boek

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Exercise 36, page 112
  1. b
  2. b
  3. a
  4. c
  5. c

Slide 28 - Slide

Listen: Schooluniform rules ... OK?

Do: Exercise 37, page 112, workbook A


In je boek

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Exercise 37, page 112
  • 1. It’s a tradition.
  • 2. Pupils look smart in a uniform.
  • 4. People don’t laugh at you because of what you’re wearing.
  • 7. Pupils look the same.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Listen: Schooluniform rules ... OK?

Do: Exercise 38+39, page 113+114, workbook A


In je boek

Slide 35 - Slide

Exercise 38, page 113
  1. understand
  2. smart, school uniform
  3. skirt
  4. fair
  5. rules
  6. the same
  7. Put on
  8. clear
  9. take off

Slide 36 - Slide

Exercise 39, page 114
  1. eerlijk – fair
  2. iemand – anyone
  3. netjes – smart
  4. lekker zittend – comfortable
  5. stropdas – tie
  6. regel – rule
  7. modieus – fashionable
  8. jasje – blazer
  9. rok – skirt
  10. helder – clear

Slide 37 - Slide

Je gaat kijken naar een filmpje over een modeshow.

In de modeshow kiezen ze 'the greenest model'.

Wat denk je dat ze hiermee bedoelen?

Slide 38 - Mind map

Watch: Dress green!
Do: Exercise 41a, page 114+115, workbook A


In je boek

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Exercise 41a, page 114+115
  1. b
  2. a
  3. b
  4. b
  5. a
  6. b

Slide 41 - Slide


Welke stelling past het beste bij jou?
A
Ik vind het handig als er ondertiteling bij staat. Dat helpt mij om het fimpje beter te begrijpen.
B
Ik vind ondertiteling niet fijn. Het stoort mij meer dan dat het mij helpt.
C
Ik merk vaak niet eens dat er ondertiteling is. Misschien lees ik het wel, maar dat weet ik niet zeker.

Slide 42 - Quiz

Study: 
  - Vocabulary 3.1-3.3
  - phrases writing
  - Grammar
     - a or an
     - to be
     - present continuous


Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Thanks for your attention
      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Slide 45 - Slide

School uniform
make up
tie
trainers
trousers
jeans
skirt
blazer
blouse
rings
boots

Slide 46 - Drag question

Slide 47 - Slide

Schooluniforms: voordelen

Slide 48 - Mind map

Schooluniforms: nadelen

Slide 49 - Mind map

Slide 50 - Video

Schoolboy protest
  • Waarom dragen deze jongens een rok?
  • Ze mogen geen korte broek dragen en de directrice had voor de grap gezegd dat ze wel een rok aan mochten doen.
  • Waarom hebben een aantal jongens hun benen geschoren?
  • Omdat harige benen er niet netjes uitzien.
  • Wat is een nadeel van het dragen van een rok volgens één van de jongens?
  • Je bovenbenen gaan plakken en soms kruipt de rok te hoog op.
  • Wat vinden de ouders ervan?
  • De ouders zijn trots op hun zonen dat ze voor zichzelf, op een goede manier, opkomen.

Slide 51 - Slide