This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Afsluitende les en motoriek
Slide 1 - Slide
4 onderdelen
mens en gezondheid
mens en omgeving
mens en activiteit
mens en zorg
Slide 2 - Slide
mens en gezondheid
Slide 3 - Slide
BMI
A
Body Meet Instrument
B
Bol Model Index
C
vetpercentage meetinstrument
D
Body Mass Index
Slide 4 - Quiz
Waar wordt BMI voor gebruikt?
A
Om te meten of je gezond eet
B
Om te meten of je lang genoeg bent
C
Om te meten hoe veel je weegt
D
Om te meten of je een gezond gewicht hebt in vergelijking met jouw lengte
Slide 5 - Quiz
Tekst
rode snijplank
blauwe snijplank
groene snijplank
gele snijplank
bruine snijplank
witte snijplank
rauw vlees
vis,- schaal en schelpdieren
groente en fruit
gevogelte
gebraden vlees en worst
kaas en brood
Slide 6 - Drag question
Wat is een voorbeeld van een welvaartsziekte
A
Artrose
B
Hart- en vaatziektes
C
Nek- en rugklachten
D
Epilepsie
Slide 7 - Quiz
Wat is leefstijl?
A
Leefstijl is iemands persoonlijke manier van leven
B
Leefstijl is de plek waar je graag leeft
C
Leefstijl is je manier van denken
D
Leefstijl is wat jij graag eet
Slide 8 - Quiz
mens en omgeving
Slide 9 - Slide
Wat betekend dit wassymbool?
A
Niet strijken
B
Niet wassen
C
Niet drogen
D
Professioneel reinigen
Slide 10 - Quiz
Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
hoe je de was moet wassen
B
waar het textiel van is gemaakt
C
de wasvoorschriften
D
wassymbolen
Slide 11 - Quiz
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7
strijk de kraag
strijk de schouderstukken
strijk de mouwen
strijk het voorpand, het rugpand en het andere voorpand
strijk de dubbele delen
controleer de temperatuur en het water
ruim alles op
Slide 12 - Drag question
Representatief is ..
A
Bewust moeite doen om iemand te horen en te begrijpen.
B
Taal waarbij woorden en begrippen worden uitgebeeld met je handen.
C
Er verzorgd uitzien, schone en nette kleding dragen, vriendelijk en netjes in gedrag zijn.
D
Het verzorgen van je eigen lichaam.
Slide 13 - Quiz
Hieronder staan zinnen uit een elektronishc zorgdossier van verschillende cliënten.
Horen de zinnen bij verbale of bij non-verbale communicatie?
Mevrouw vraagt steeds: "Waar ben ik?''.
Meneer staart de hele middag uit het raam.
Meneer heeft zijn vrouw gesproken aan de telefoon.
Meneer loopt voordurend rond alsof hij iets zoekt.
Mevrouw maakt oogcontact als je haar aanraakt.
verbaal
non-verbaal
verbaal
non-verbaal
verbaal
non-verbaal
verbaal
non-verbaal
verbaal
non-verbaal
Slide 14 - Drag question
mens en activiteit
Slide 15 - Slide
In een …………………………………………… groep is niet iedereen even oud.
In een ……………………………………………………. groep is iedereen even oud.
In een ……………………………………………………. groep hebben de leden dezelfde kenmerken.
In een ……………………………………………………. groep hebben de leden verschillende kenmerken.
Hetero gene
Horizontale
Homogene
Verticale groep
Slide 16 - Drag question
Wat voor een waarneming is het?
Bertha houdt haar telefoon vast.
De klas is erg rumoerig.
Subjectief
Objectief
Slide 17 - Drag question
Floris heeft een auditieve beperking. Wat voor beperking is dit?
A
meervoudig gehandicapt
B
motorisch gehandicapt
C
zintuigelijk gehandicapt
D
Een gebrek in de organen
Slide 18 - Quiz
Wat is een visuele beperking
A
slecht ziend
B
dementie
C
downsyndroom
D
slecht horend
Slide 19 - Quiz
De ontwikkeling die te maken heeft met de beweging van het lichaam is welke ontwikkeling?
A
geestelijke ontwikkeling
B
cognitieve ontwikkeling
C
emotionele ontwikkeling
D
motorische ontwikkeling
Slide 20 - Quiz
Wat is een functie van een draaiboek?
A
Een overzicht waar precies in staat welke taken, wanneer en door wie uitgevoerd moeten worden
B
Het is een verantwoordingsdocument naar de inspectie
C
Het is een middel om reclame te maken
D
Daar staat in hoe je het evenement gaat voorbereiden
Slide 21 - Quiz
mens en zorg
Slide 22 - Slide
Wie hoort er bij de eerstelijnszorg?
A
huisarts
B
kaakchirurg
C
psycholoog
D
vrijwilliger
Slide 23 - Quiz
Een cliënt is incontinent, waar zorgt de hulpverlener voor?
A
Hij zet een po stoel op de kamer van de cliënt
B
Hij helpt de cliënt met tandenpoetsen
C
Hij laat de cliënt een zindelijkheidstraining volgen
D
Hij legt incontinentiemateriaal klaar voor de cliënt
Slide 24 - Quiz
Wat betekent ADL?
A
Algemene dagelijkse levensinrichtingen
B
Algemene dagelijkse levensbehoefte
C
Algehele dagelijkse levensverrichtingen
D
Algemene dagelijkse levensverrichtingen
Slide 25 - Quiz
Motoriek
Slide 26 - Slide
Fijne motoriek
De fijne motoriek is het onder controle hebben van bewegingen en spieren zodat je kleine en precieze bewegingen kunt maken. Bijvoorbeeld knutselen, vouwen en schrijven.
Slide 27 - Slide
Grove motoriek
De grove motoriek is het onder controle hebben van bewegingen en spieren zodat je grote bewegingen kunt doen. Bijvoorbeeld kruipen, lopen, fietsen, hinkelen.
Slide 28 - Slide
Wat zie je hier?
A
Actieve tillift
B
Passieve tillift
C
Elektrische rolstoel
D
Hoog-laag bed
Slide 29 - Quiz
Motoriek
Grove motoriek:
Rennen zonder vallen, klimmen, evenwichtsspelletjes