Formuleren H4 - les 2

Formuleren H4
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Formuleren H4

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • vooruitblik toetsweek
  • herhaling beknopte bijzin
  • terugblik + oefenen formuleren
  • zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

doelen
  • Ik kan beknopte bijzinnen herkennen.
  • Ik kan foutieve beknopte bijzinnen verbeteren.

Slide 3 - Slide

toetsweek maart 2021
  • H1 t/m H4: woordenschat, formuleren en spelling
  • 60 minuten
  • 3x

Slide 4 - Slide

herhaling formuleren
H1: zin correct begrenzen
H2: samentrekkingen controleren
H3: verwijswoorden
H4: beknopte bijzinnen

Slide 5 - Slide

hoofdstuk 4

Slide 6 - Slide

hoofdzin/bijzin
hoofdzin = zelfstandige zin
bijzin = afhankelijke zin, kan niet zonder de hoofdzin

Je moet niet meteen boos worden als hij een fout maakt.
Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaker gelogen heeft.

Slide 7 - Slide

beknopte bijzin
Een beknopte bijzin heeft geen persoonsvorm en geen onderwerp. Een beknopte bijzin is alleen correct als het denkbeeldig onderwerp hetzelfde is als het onderwerp in de hoofdzin:
Na de computer te hebben opgestart, kon ik weer verder met mijn verslag.

Slide 8 - Slide

beknopte bijzin
Na de computer te hebben opgestart, kon ik weer verder met mijn verslag.

beknopte bijzin: Na de computer te hebben opgestart
hoofdzin: kon ik weer verder met mijn verslag

Correct, want:  ow hoofdzin = denkbeeldig ow beknopte bijzin

Slide 9 - Slide

beknopte bijzin
Na de computer te hebben opgestart, werkte alles weer.

beknopte bijzin: Na de computer te hebben opgestart
hoofdzin: werkte alles weer

Foutief, want:  ow hoofdzin        denkbeeldig ow beknopte bijzin

Slide 10 - Slide

even oefenen
Lees de tekst en onderstreep de beknopte bijzinnen.

Doe je mee via Teams? -> tekst in de chat

Slide 11 - Slide

Mijn eerste dag in Parijs
Na bijna zes uur in de bus te hebben gezeten, kwamen we eindelijk aan bij ons hotel. Rekkend en strekkend strompelden we uit de bus. Na onze koffers te hebben uitgepakt, zijn we de stad in gelopen. Wat een prachtige stad is Parijs! Na een uur door de stad te hebben gelopen, hebben we een terras opgezocht. Al mensen kijkend, hebben we hier tot het begin van de avond gezeten. Vervolgens zijn we weer naar het hotel gelopen. Bij het hotel aangekomen, gingen we meteen naar onze kamers.

Slide 12 - Slide

Wachtend op het perron, bleek de trein al vertrokken.
A
correct
B
foutief

Slide 13 - Quiz

Kijkend uit het raam, viel plotseling een dakpan naar beneden.
A
correct
B
foutief

Slide 14 - Quiz

Net op tijd in het stadion aangekomen, liepen de supporters snel naar hun plaatsen.
A
correct
B
foutief

Slide 15 - Quiz

Lekker in onze stoelen liggend, dronken we een blikje ijskoude cola.
A
correct
B
foutief

Slide 16 - Quiz

tip
-Geef antwoord op de vraag: wie/wat + pv 
-Geef antwoord op de vraag: wie/wat doet iets in de bijzin?
-hetzelfde antwoord? -> dan goed
-verschillende antwoorden? -> dan fout

Lekker op het strand wandelend, woei de wind door Jims haren.

Slide 17 - Slide

meer uitleg?
zie video-uitleg in de online omgeving

Slide 18 - Slide

hoofdstuk 1

Slide 19 - Slide

zinnen begrenzen
  • begin met een hoofdletter
  • eindig met een punt
  • in samengestelde zinnen: gebruik komma's, puntkomma's, dubbele punten om zinnen van elkaar te scheiden

Slide 20 - Slide

leestekens: punt
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken:

punt:      na een zelfstandige, mededelende zin
               Mijn fiets is kapot.


Slide 21 - Slide

leestekens: komma
Om twee zinnen samen te voegen tot een nieuwe (langere) zin.
Plaats van de komma:
  • tussen twee persoonsvormen: Als ik te laat kom, krijg ik straf.
  • voor verbindingswoorden (maar, omdat, want, terwijl...):
      Ik ben te laat, omdat mijn fiets kapot is.
  • voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is:                   We hebben een leuke les gehad, die lekker vlot verliep.



Slide 22 - Slide

leestekens: puntkomma
-> Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen. 
 -> Je mag ook een punt gebruiken.
                 
Ik ga graag naar het buitenland op vakantie; ik vind Nederland maar saai.
Ik ga graag naar het buitenland op vakantie. Ik vind Nederland maar saai.


Slide 23 - Slide

leestekens: dubbele punt
Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen en de tweede zin een opsomming, uitleg of reden vormt bij de eerste zin.

Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.




Slide 24 - Slide

fouten bij begrenzen
  • Een bijzin wordt als losse zin geschreven:
          Ik was te laat op school. Omdat mijn fietsband lek was.

  • Twee zelfstandige zinnen worden ten onrechte samengevoegd:                           In de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door                          Duitsland bezet, hier kwamen veel mensen tegen in opstand.


Slide 25 - Slide

oefenen

Slide 26 - Slide

Begrens onderstaande zin op de juiste manier:

wereldrecords kunnen niet steeds opnieuw verbroken worden want er zit een grens aan de mogelijkheden van het menselijk lichaam

Slide 27 - Slide


wereldrecords kunnen niet steeds opnieuw verbroken worden want er zit een grens aan de mogelijkheden van het menselijk lichaam

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

hoofdstuk 2

Slide 30 - Slide

samentrekking
Als in een samengestelde zin (zin met twee persoonsvormen) dezelfde woorden twee keer voorkomen, kun je die woorden meestal de tweede keer weg laten:

Ik vind de herfst een fijn seizoen en ik vind de winter minder prettig.

Slide 31 - Slide

wanneer samentrekken?
1 de weggelaten woorden hebben dezelfde functie (ow, pv, ...):
   De man struikelde over een boomstronk en de man viel.
       o                                                                                         o

2 de weggelaten woorden hebben dezelfde betekenis :
     Hij maakt fietsten en grappen.
     fietsen maken (=repareren) <-> grappen maken

3 de weggelaten woorden hebben hetzelfde getal (ev/mv):
    De docent is streng, maar de docent is rechtvaardig.
                ev                                                 ev

Slide 32 - Slide

stappenplan samentrekking
Stap 1: Noteer de woorden die in het tweede deel van de zin weggelaten zijn.
Stap 2: Bepaal de functie, de betekenis en het getal van de samengetrokken                 woorden in het eerste deel van de  zin.
Stap 3: Bepaal de functie, de betekenis en het getal van de samengetrokken                 woorden in het tweede deel van de zin.
Stap 4: Controleer of de functie, betekenis en het getal in beide gevallen                         hetzelfde zijn. Ja? -> correcte samentrekking
                                             Nee? -> foutieve samentrekking -> weggelaten                                                                                woorden terugplaatsen 

Slide 33 - Slide

oefenen

Slide 34 - Slide

Ze maakte eerst zichzelf en daarna de bedden op.
A
correct
B
foutief

Slide 35 - Quiz

Zij ging eerst naar de bibliotheek en daarna naar huis.
A
correct
B
foutief

Slide 36 - Quiz

Kikker maakte een sprongetje van geluk en dat hij wegkwam!
A
correct
B
foutief

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

hoofdstuk 3

Slide 39 - Slide

verwijswoorden
-> wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 40 - Slide

veel voorkomende fouten
-> de- en het-woorden:
*Het meisje die daar staat.    ->  Het meisje dat daar staat.

-> mannelijk, vrouwelijk:
*De koninklijke familie dankt zijn status aan...  ->  haar status


Slide 41 - Slide

veel voorkomende fouten
-> hen, hun
*De leraar geeft hen de cijfers voor hun betoog.  ->   geeft hun

HUN -> bezittelijk voornaamwoord (hun huis, hun boeken)
           -> meewerkend voorwerp ZONDER voorzetsel 
                 (geeft hun de cijfers)
HEN -> na een voorzetsel (geeft de cijfers aan hen)
           -> lijdend voorwerp (ik heb hen gezien)


Slide 42 - Slide

veel voorkomende fouten
->waarnaar, naar wie, waarover, over wie, etc.
* Bij Nederlands mag je zelf een leerling kiezen waarnaast je wil     zitten.    ->  naast wie

Bij mensen :  vz + WIE  (van wie, over wie, voor wie, ...)
Bij dieren/dingen:  WAAR + vz    (waarvan, waarover, waarvoor,...)


Slide 43 - Slide

veel voorkomende fouten
->dat, wat :
* Het leukste dat ik gedaan heb. ->  het leukste wat

WAT -> onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap, hele zin
DAT ->  zelfstandig naamwoord


Slide 44 - Slide

oefenen

Slide 45 - Slide

Het boek ... jaren geleden voor het eerste gedrukt werd, wordt nog steeds veel gelezen.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 46 - Quiz

Pien en Leah hebben zich niet goed verstopt. Job heeft ... al snel gezien.
A
hun
B
hen
C
ze

Slide 47 - Quiz

De man ... je zo tekeer ging, is mijn buurman.
A
waartegen
B
tegen wie

Slide 48 - Quiz

Het jongetje ... daar staat, woont tegenover mij.
A
die
B
dat

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide

zelfstandig werken
weektaak: 
Hoofdstuk 4 Woordenschat: opdracht 1 t/m 4

Slide 51 - Slide

doel
  • Ik kan pleonasmen en tautologieën herkennen, begrijpen en gebruiken.

Slide 52 - Slide