V2 Zinsdelen H6

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Grammatica 5: taalkundig ontleden
  3. Opdrachten nakijken
  4. Redekundig ontleden: terugblik van vorig jaar
  5. Afsluiting en vooruitblik

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Grammatica 5: taalkundig ontleden
  3. Opdrachten nakijken
  4. Redekundig ontleden: terugblik van vorig jaar
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 1 - Slide

10 minuten lezen

Slide 2 - Slide

Opdracht 1 nakijken
a zelfstandige naamwoorden: musical, Sunset Boulevard, Hollywood, jaren vijftig
lidwoorden: de, het, de
b zelfstandige naamwoorden: regie, musical, zin, woord
bijvoeglijke naamwoorden: ouderwets, goede
lidwoorden: de, het
c zelfstandige naamwoorden: privacywet, weken, sportverenigingen, Nederland, administratie
bijvoeglijke naamwoorden: nieuwe, Europese, duizenden
lidwoorden: de
d zelfstandige naamwoorden: Sportverenigingen, toestemming, ouders, foto’s, jeugdleden
e zelfstandige naamwoorden: aantal, vliegbewegingen, Schiphol, jaren
bijvoeglijke naamwoorden: afgelopen
lidwoorden: het, dE
f zelfstandige naamwoorden: circusvrachtwagen, olifanten, maandag, snelweg, Spanje
lidwoorden: een, een

Slide 3 - Slide

Opdracht 2 nakijken
a in, van
b aan, in, van
c over, in, in
d onder, van, van
e van, naar
f met, langs

Slide 4 - Slide

Opdracht 3 nakijken
a ooit
b explosief
c altijd, daar, wel
d zeker, nog, langer
e waarom, ook, altijd
f morgen, minstens

Slide 5 - Slide

Lesdoelcheck!
Noteer de afkortingen van de verschillende woordsoorten die we vorig jaar hebben geleerd.

Slide 6 - Open question

Lesdoel
We halen de kennis over de zinsdelen op van vorig jaar.

Slide 7 - Slide

Woordsoorten
Zinsdelen
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
onderwerp
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Drag question

Wat is de volgorde bij het benoemen van zinsdelen?
timer
1:00
Persoonsvorm
Onderwerp
Wg/ng
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Bijvoeglijke bepaling

Slide 9 - Drag question

timer
1:00
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Dit zinsdeel begint nooit met een voorzetsel
Dit zinsdeel kan slechts met twee specifieke voorzetsels beginnen
Dit zinsdeel kan met allerlei voorzetsels beginnen
Als dit zinsdeel begint met een voorzetsel, dan kun je het voorzetsel in principe ook weglaten. Wellicht moet je dan wel de woordvolgorde in de zin veranderen.
Als dit zinsdeel met een voorzetsel begint, dan kun je het voorzetsel niet weglaten.
Dit zinsdeel betreft meestal een tijd, plaats of een manier waarop iets gebeurt.
Dit zinsdeel zegt iets over het gezegde in een zin
Dit zinsdeel is een soort ontvanger in de zin.
Dit zinsdeel vind je door de vraag te stellen:

wat/wie+wwg+ond?
Aan dit zinsdeel kun je soms de voorzetsels aan of voor toevoegen.

Slide 10 - Drag question

Hij kan verkeerd gelopen zijn.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
timer
0:30
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 11 - Drag question

Ontleed de volgende zin door woorden naar de goede zinsdelen te slepen. Er kunnen meerdere woorden bij één zinsdeel staan.

WWG: werkwoordelijk gezegde
OND: onderwerp
LV: lijdend voorwerp
MV: meewerkend voorwerp
BWB: bijwoordelijke bepaling
VZV: voorzetselvoorwerp
timer
1:30
WWG
OND
LV
MV
BWB
Over
het
algemeen
reageren
patiënten
met
die
ziekte
goed
op
dit
medicijn

Slide 12 - Drag question

Sleep de kern en bijvoeglijke bepaling(en) naar het juiste vak.
Zin:
znw
bijvoeglijke 
bepaling
Met
de
nieuwe
vriend
van mijn zus
kan  
ik
goed
opschieten. 

Slide 13 - Drag question

Bijwoordelijke bepaling
Bijvoeglijke bepaling
Is een zinsdeel 
Is geen zinsdeel 

Slide 14 - Drag question

Sleep de kern en bijvoeglijke bepaling(en) naar het juiste vak.
Zin:
kern
bijvoeglijke 
bepaling
De
dikgedrukte
woorden
noemen
we
bijvoeglijke  
bepalingen.

Slide 15 - Drag question

Ontleed de volgende zin door woorden naar de goede zinsdelen te slepen. Er kunnen meerdere woorden bij één zinsdeel staan.

WWG: werkwoordelijk gezegde
OND: onderwerp
LV: lijdend voorwerp
MV: meewerkend voorwerp
BWB: bijwoordelijke bepaling
VZV: voorzetselvoorwerp
WWG
OND
LV
MV
BWB
VZV
Je
moet
iemand
nooit
op
zijn
uiterlijk
beoordelen.

Slide 16 - Drag question

Mij heeft niemand iets verteld.
Benoem het zinsdeel 'mij'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 17 - Drag question

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Heeft
Herman Brood
dit museum
ooit
een van zijn schilderijen
geschonken?
ow
pv/wg
wg
lv
mv
bwb
ng

Slide 18 - Drag question

5b. Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel:
Tegenwoordig
wil
iedere popster
een groot huis aan de Franse Rivièra
bezitten.
ow
pv/wg
wg
lv
mv
bwb
ng

Slide 19 - Drag question

Wat is de woordsoort van het woordje me?


Ik heb me vergist.
timer
0:30
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

welke woordsoort is dit?
deze , die, dat, dit
A
persoonlijk vnw
B
aanwijzend vnw
C
bezittelijk vnw
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Wat is waar over de bijvoeglijke bepaling? Kies de goede antwoorden.

Een bijvoeglijke bepaling...
A
is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel.
B
zegt iets over een werkwoord in een zinsdeel.
C
is altijd een zinsdeel.
D
hoort bij de woordsoorten en niet bij de zinsdelen.

Slide 22 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 23 - Quiz


Tot welke woordsoort hoort 'wie': 
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
zelfstandig naamwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 24 - Quiz

Welk woordsoort is 'hem'?
Ik ben hem dankbaar.
A
znw
B
pers. vnw
C
bez. vnw
D
betr. vnw

Slide 25 - Quiz

Benoem de woordsoort:

'mooie'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 26 - Quiz

Tot welke woordsoort behoort 'het'?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Lidwoord
C
Bijwoord
D
Voorzetsel

Slide 27 - Quiz

Welk woordsoort is 'Welk'?
Welk woordsoort is x?
A
wed. vnw
B
vr. vnw
C
aanw. vnw
D
betr. vnw.

Slide 28 - Quiz

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bvn
D
lw

Slide 30 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 31 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 32 - Quiz

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 33 - Quiz

Hoe laat is het?
hoe - welke woordsoort?
A
vragend vnw
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
betrekkelijk vnw

Slide 34 - Quiz