This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Ecologie
Slide 1 - Slide
Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden
Bs 2 Piramiden
Bs 3 De koolstofkringloop
Bs 4 Populaties
Bs 5 Aanpassingen bij dieren
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 3 Thema 6
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je kunt beschrijven dat bij fotosynthese energierijke stoffen worden gevormd uit energiearme stoffen, en hoe bij verbranding die energie weer vrijkomt.
Je kunt de voedselrelaties tussen organismen beschrijven.
Slide 3 - Slide
Ecologie = het bestuderen van alle relaties
tussen organismen en hun milieu.
Organismen = één enkel levend wezen.
Biotische factoren = invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren = invloeden afkomstig van de levenloze natuur.
Levenloze natuur = natuur die nog nooit geleefd heeft.
Slide 4 - Slide
Invloeden uit het milieu
Biotische factoren:
Roodborstje eet insecten, maar kan ook gegeten worden door roofvogels.
Abiotische factoren:
Het leven van een roodborstje wordt beïnvloed door temperatuur, wind, regen, enz.
Slide 5 - Slide
Voedselketen
Slide 6 - Slide
Voedselrelaties
Slide 7 - Slide
Voedselketen
Pijltje = Wordt gegeten door
dus: alg wordt gegeten door watervlo
watervlo wordt gegeten door baars
baars wordt gegeten door reiger
(de voedingsstoffen gaan van het ene organisme in het andere organisme ( pijl)
Slide 8 - Slide
B2: Voedselrelaties
Producent
Consument 1e orde
Consument 2e orde
Consument 3e orde
Slide 9 - Slide
Iedere voedselketen begint met een plant, een producent.
Daarna komen de consumenten, dus planteneters en daarna vleeseters.
Als laatste een roofdier die weinig of geen vijanden heeft.
Alleseters kunnen overal staan, want die eten planten en dieren.
Slide 10 - Slide
Voedselrelaties
De werkelijkheid is altijd ingewikkelder dan een voedselketen
meerdere voedselketens lopen door elkaar
Al deze voedselketen bij elkaar noem je een voedselweb
Slide 11 - Slide
Voedselweb
Slide 12 - Slide
Voedselweb
Slide 13 - Slide
Reducenten zijn bacteriën en schimmels. Ze breken de resten af die afvaleters achterlaten.
Afvaleters zijn kleine diertjes die (de resten van) dode planten en dieren opeten.
Slide 14 - Slide
FOTOSYNTHESE
Fotosynthese
Slide 15 - Slide
Hoe maakt een plant glucose?
Bladgroenkorrels --> fotosynthese
Nodig voor fotosynthese:
Koolstofdioxide
Water
Zonlicht
Producten van fotosynthese:
Glucose
Zuurstof
Slide 16 - Slide
Energie maken
Slide 17 - Slide
Energie maken
Glucose opslag --> voeding
Slide 18 - Slide
Energie
Voeding
Koolhydraten, eiwitten, vetten
Verbranding
Slide 19 - Slide
De voedselkringloop
Slide 20 - Slide
Bij fotosynthese ....
A
Nemen planten zuurstof op en geven koolstofdioxide af
B
Nemen planten koolstofstofdioxide op en geven zuurstof af
Slide 21 - Quiz
Wat heb je niet nodig voor fotosynthese?
fotosynthese:
koolstofdioxide + water + licht => glucose + zuurstof
Mineralen zijn nodig om van glucose eiwitten en vetten te maken, maar dat is geen fotosynthese
A
zuurstof
B
zonlicht
C
water
D
koolstofdioxide
Slide 22 - Quiz
Waar vindt fotosynthese plaats?
A
Vacuole
B
Bladgroenkorrels
C
Celkern
D
Cytoplasma
Slide 23 - Quiz
Welke energierijke stof maakt een plant met fotosynthese
A
Glucose
B
Eiwitten
C
Vetten
D
Zuurstof
Slide 24 - Quiz
Welke energiearme stof maakt een plant met fotosynthese
A
Koolstofdioxide
B
Eiwitten
C
Vetten
D
Zuurstof
Slide 25 - Quiz
Energiearm/rijke stoffen
Energiearme stoffen
- koolstofdioxide, water, mineralen
Energierijke stoffen
- Koolhydraten (glucose), eiwitten, vetten
Bomen:
-houtstof --> houtstof is energierijk (bevat glucose)
Slide 26 - Slide
Wat is een consument?
A
een organisme dat voedsel maakt
B
een organisme dat voedsel eet
Slide 27 - Quiz
wie is hier geen consument?
A
sla
B
slak
C
merel
D
poes
Slide 28 - Quiz
Wie is of zijn hier de consument(en)
A
radijs
B
radijs en konijn
C
konijn
D
konijn en uil
Slide 29 - Quiz
Wie zijn reducenten
A
Planten en dieren
B
Dieren en schimmels
C
Schimmels en Planten
D
Bacteriën en Schimmels
Slide 30 - Quiz
Wat is een voedselketen?
A
Laat precies zien welke dieren er worden opgegeten in de natuur.
B
De volgorde waarin dieren en planten gegeten worden.
C
De volgorde waarin dieren gegeten worden.
D
Laat precies zien welke planten er worden opgegeten.