Quiz HGL leerjaar 2 H2,3,4

Quiz HGL leerjaar 2 H2,3,4
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz HGL leerjaar 2 H2,3,4

Slide 1 - Slide

Wat betekent het woord efficiënt?
A
gewoon goed
B
doelmatig
C
oplettend
D
met de meeste inspanning

Slide 2 - Quiz

Wat betekent gering?
A
groot
B
groter
C
klein
D
kleiner

Slide 3 - Quiz

Wat betekent prevelen?
A
praten
B
fluisteren
C
schreeuwen
D
mompelen

Slide 4 - Quiz

Wat betekent royaal?
A
vrijgevig
B
gul
C
voor jezelf
D
hebberig

Slide 5 - Quiz

Welk van onderstaande woorden/ onderstaand woord is een samenstelling?
A
paperclip
B
koffiemok
C
kasten
D
graafmachine

Slide 6 - Quiz

Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Imke ging met haar vriendinnen naar de bioscoop.
A
Imke
B
haar vriendinnen
C
naar
D
ging

Slide 7 - Quiz

Wat is in onderstaande zin het zelfstandig naamwoord?
Samen met haar vader ging Imke naar de voetbalwedstrijd.
A
ging
B
samen met haar vader
C
voetbalwedstrijd
D
Imke

Slide 8 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaand zin?
Mijn docent geschiedenis vertelt graag mooie verhalen aan ons
A
Mijn docent
B
mooie verhalen
C
aan ons
D
vertelt

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Het clubje vrienden kocht voor de jarige klasgenoot een heerlijke slagroomtaart.

A
een heerlijke slagroomtaart
B
voor de jarige klasgenoot
C
het clubje vrienden
D
kocht

Slide 10 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord in deze zin?
Ik was elke keer mijn inlognamen en wachtwoorden vergeten.
A
was
B
inlognamen
C
vergeten
D
wachtwoorden

Slide 11 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord in deze zin?
Met de app Lastpass hoef ik maar één wachtwoord te onthouden.
A
Lastpass
B
wachtwoord
C
te onthouden
D
hoef

Slide 12 - Quiz

Wat is het zelfstandig werkwoord van onderstaande zin?
Na controle mag ik al mijn namen en wachtwoorden inzien.
A
mag
B
al mijn namen
C
wachtwoorden
D
inzien

Slide 13 - Quiz

Wat is het zelfstandig werkwoord in deze zin?
Ik heb al heel lang niet meer staan vloeken bij de melding: 'wachtwoord incorrect'.
A
heb
B
heel lang
C
staan
D
vloeken

Slide 14 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
hij (zorgen)
A
zorgt
B
zorg
C
zorgde
D
zorgte

Slide 15 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
hij (besteden)

A
besteed
B
besteedt
C
besteede
D
besteedde

Slide 16 - Quiz

Wat is het tegenwoordig deelwoord van:
juichen
A
gejuicht
B
juichend
C
gejuichd
D
juichent

Slide 17 - Quiz

Wat is het tegenwoordig deelwoord van:
fluiten
A
gefluit
B
gefloten
C
fluitent
D
fluitend

Slide 18 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van:
vergroten
A
vergroten
B
vergrote
C
vergroote
D
vergrooten

Slide 19 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van:
aflossen?
A
afgelost
B
afgelostte
C
afgeloste
D
afgelosten

Slide 20 - Quiz

Wat is de samenstelling van:
groenten+boer
A
groentenboer
B
groenteboer
C
groenttenboer
D
groenten boer

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste samenstelling van:
reus + groot
A
reusgroot
B
reuze groot
C
reuzegroot
D
reuzengroot

Slide 22 - Quiz

Heb je goed geleerd voor de toets?
A
ja
B
nee
C
beetje
D
meer wel dan niet

Slide 23 - Quiz