Werkwoordspelling OTT

Werkwoordspelling
A
Makkie, kom maar op!
B
Redelijk, ik maak af en toe een foutje
C
Niet zo goed, ik maak regelmatig een fout
D
Moeilijk, ik begrijp er niks van
1 / 33
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
A
Makkie, kom maar op!
B
Redelijk, ik maak af en toe een foutje
C
Niet zo goed, ik maak regelmatig een fout
D
Moeilijk, ik begrijp er niks van

Slide 1 - Quiz

Werkwoordspelling

  1. Wat is een werkwoord?
  2. Wat is het onderwerp in een zin?
  3. Wat is de persoonsvorm in een zin?
  4. Hoe vervoegen we de persoonsvorm?

Slide 2 - Slide

noem een voorbeeld
van een werkwoord

Slide 3 - Mind map

Werkwoorden

Werkwoorden drukken uit wat je doet:
 fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...
maar geven ook aan wat je bent:
zijn

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling OTT


Wat betekent OTT?

Slide 5 - Slide

OTT
A
Onnodige Toets Tijd
B
Onzekere Toekomstige Tijd
C
Onvoltooid Tegenwoordige Tijd
D
Oefenen Tegenwoordige Tijd

Slide 6 - Quiz

Werkwoordspelling OTT

Wat betekent OTT?

Onvoltooid Tegenwoordige Tijd
 = de activiteit is nog bezig 

Slide 7 - Slide

Onderwerp
  • Het onderwerp van de zin: de persoon, het dier of het ding die/dat iets doet of iets is 
  • Je vindt het onderwerp door de Wie- of Wat-vraag te stellen. Voorbeeld: "De jongen luistert naar muziek". Wie luistert? De jongen = onderwerp

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp in:
"Ik loop naar huis"
A
Ik
B
loop
C
naar
D
huis

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in:
"De man zit op de bank in de hoek van de kamer"
A
de bank
B
zit
C
de man
D
de kamer

Slide 10 - Quiz

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm  is altijd een werkwoord 
  • De persoonsvorm is onlosmakelijk verbonden met het onderwerp
  • Als het onderwerp verandert van enkelvoud in meervoud, verandert de persoonsvorm mee: ik loop - wij lopen
  • Als de tijd verandert, verandert de persoonsvorm mee: ik loop vandaag - ik liep gisteren

Slide 11 - Slide

Zoek de persoonsvorm:
"Ik loop naar huis"
A
Ik
B
loop
C
naar
D
huis

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in:
"De man zit op de bank in de hoek van de kamer"
A
de bank
B
de kamer
C
de man
D
zit

Slide 13 - Quiz

Hoe kun je het onderwerp in een zin vinden?

Slide 14 - Open question

Hoe kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 15 - Open question

Geef de persoonsvorm OTT
"Ik (werken)"
A
werk
B
werken
C
werkt
D
werkte

Slide 16 - Quiz

Vervoegen persoonsvorm
 in de OTT

stap 1: bepaal de ik-vorm

Slide 17 - Slide

Hoe bepaal je de ik-vorm?

Slide 18 - Open question

Wat doe je met die ik-vorm?

De ik-vorm gebruik je om een werkwoord (de persoonsvorm) te vervoegen in de onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Voorbeeld
Hoe vervoeg je werken en vinden?


Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

De moeilijke gevallen
  1. klankverandering
  2. dubbele medeklinkers
  3. v of z in het hele werkwoord (zie blz. 63 handboek)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

wat is de juiste spelling
A
ik wordt
B
ik word
C
ik wort
D
ik worden

Slide 25 - Quiz

wat is de juiste spelling
A
hij word
B
hij wort
C
hij wordt
D
hij worden

Slide 26 - Quiz

wat is de juiste spelling
A
word jij?
B
wordt jij?
C
wort jij?
D
worden jij?

Slide 27 - Quiz

Wat is de ik-vorm van "sterven"?
Ik .....

Slide 28 - Open question

Wat is de ik-vorm van verhuizen?
Ik .......

Slide 29 - Open question

Wat gaat goed bij de
werkwoordspelling?

Slide 30 - Mind map

Wat heb je
ontdekt of geleerd?

Slide 31 - Mind map

Wat gaat nog
niet zo goed?

Slide 32 - Mind map

Huiswerk

Maken opdracht werkwoordspelling OTT in Teams
en
Oefenen op studiemeter met de werkwoordspellingsopdrachten bij Taalverzorging



Slide 33 - Slide