Vervoegingen
1 / 14
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Avoir
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont
Slide 3 - Drag question
Slide 4 - Video
etre
=
zijn
Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
es
sont
est
etes
sommes
suis
Slide 5 - Drag question
Poca et Cadance ........ des chevaux gros.
A
sent
B
ont
C
sont
D
est
Slide 6 - Quiz
gros
A
dik
B
mooi
C
gulzig
D
grappig
Slide 7 - Quiz
Juliette et moi, nous .................... des BFFs.
A
êtes
B
sont
C
avons
D
sommes
Slide 8 - Quiz
Xiben ........ mon frère.
A
a
B
est
C
as
D
es
Slide 9 - Quiz
Ronny et Rita ........ beaucoup de chevaux.
A
sont
B
ent
C
ont
D
sent
Slide 10 - Quiz
Il veut ............. un BMX
A
avoir
B
ont
C
avons
D
être
Slide 11 - Quiz
Maak zelf 3 zinnen met " être ".
Je mag kiezen uit : tu - ils - vous
Schrijf ze op een blaadje, neem een foto en load up.
Je mag kiezen uit : tu - ils - vous
Schrijf ze op een blaadje, neem een foto en load up.
Slide 12 - Open question
ETRE
AVOIR
je suis
tu as
ik heb
zij hebben
wij zijn
vous êtes
vous avez
zij is
jullie hebben
ils sont
tu es
j'ai
ils ont
nous sommes
jij bent
nous avons
zij zijn
jij hebt
jullie zijn
elles ont
Slide 13 - Drag question
AVOIR
= hebben
as
a
ont
ai
J'
Tu
il/ elle/ on
ils/ elles
