Herhaling hfd 1

Verbranding en ademhaling
Herhaling hoofdstuk 1
1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Verbranding en ademhaling
Herhaling hoofdstuk 1

Slide 1 - Slide

Doel
Toepassen van de behandelde lesstof

Slide 2 - Slide

Wat heb je nodig voor een verbranding?

  • Zuurstof
  • Wat zijn de verbrandingsproducten?
  • De stoffen die ontstaan na een verbranding o.a. water en koolstofdioxide en energie

Slide 3 - Slide

Wat is een indicator?
  • Een stof waarmee je een andere stof kunt aantonen.

Slide 4 - Slide


Welke stof is een indicator voor koolstofdioxide?
A
gekookt water
B
helder kalkwater
C
zuurstof

Slide 5 - Quiz

Wat is de indicator van zetmeel?
A
Aanwijsstof
B
Kalkwater
C
Jood-oplossing
D
Glucosestrips

Slide 6 - Quiz

Wat is géén brandstof?
A
elektriciteit
B
hagelslag
C
steenkool
D
kaarsvet

Slide 7 - Quiz

Waarin zit meer stikstof, in ingeademde of uitgeademde lucht?
A
ingeademde lucht
B
uitgeademde lucht
C
beiden evenveel

Slide 8 - Quiz

Zou het plaatje ingeademde of uitgeademde lucht zijn?
A
ingeademde lucht
B
uitgeademde lucht

Slide 9 - Quiz

Is dit een plaatje van ingeademde of uitgeademde lucht?
A
Ingeademde lucht
B
Uitgeademde lucht

Slide 10 - Quiz

Er zit weinig waterdamp in ingeademde lucht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Emily zegt:
Ingeademde lucht is kouder dan uitgeademde lucht.

Joey zegt:
Er zit meer zuurstof in ingeademde lucht dan uitgeademde lucht

A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Emily: waar Joey: nietwaar
D
Emily: nietwaar Joey: waar

Slide 12 - Quiz

Koud- of warmbloedig?

Dit dier is altijd net zo warm als de omgeving.
A
koudbloedig
B
warmbloedig

Slide 13 - Quiz

koudbloedig betekent
A
Dat een vis alleen in koud water kan zwemmen.
B
hetzelfde als koelbloedig
C
dat een vis niet tegen warm water kan
D
dat een vis dezelfde temperatuur heeft als het water waar hij zwemt

Slide 14 - Quiz

Waarom is de lichaamstemperatuur afhankelijk van de omgevingstemperatuur?
  • Bij lage temperaturen verloopt de verbranding in cellen langzaam. Er komt dan maar weinig energie vrij. Hierdoor zijn koudbloedige dieren bij lage temperaturen weinig actief.

Slide 15 - Slide

1 + zuurstof → water + 2 + energie (3 en warmte)
  • Als het schema de verbranding van benzine in een automotor voorstelt, welke stof moet dan worden ingevuld bij 2?
  • koolstofdioxide

Slide 16 - Slide

Waar zorgt je neusslijmvlies voor?
A
Je neusholte soepel houden
B
Je neusholte vochtig houden
C
Je neusholte reinigen als er viezigheid in zit

Slide 17 - Quiz

strottenhoofd
bronchiën
longblaasjes
keelholte
luchtpijp
neusholte
longen

Slide 18 - Drag question

Gaswisseling

Slide 19 - Slide

Is er vóór of na de verbranding van kaarsvet meer waterdamp in de lucht aanwezig?
A
Voor de verbranding is meer waterstof aanwezig
B
Na de verbranding is meer waterstof aanwezig
C
Er is evenveel waterstof voor en na de verbranding

Slide 20 - Quiz

Neusholte
slijmvlies en neusharen

Slide 21 - Slide


Wat is juist?
A
1: neusholte B : luchtpijp
B
1: mondholte A: slokdarm
C
1: neusholte B: slokdarm
D
1: mondholte A: luchtpijp

Slide 22 - Quiz

Waar liggen de stembanden?
A
In de keeholte
B
In de neusholte
C
In de longblaasjes
D
In het strottenhoofd

Slide 23 - Quiz

Wat is geen taak van het slijm in de neusholte?
A
Bacteriën doden.
B
Gevaar detecteren.
C
Lucht verwarmen.
D
Proeven.

Slide 24 - Quiz

De neusholte
  • Neusharen: Grote stofdeeltjes tegenhouden
  • Neusslijmvlies: Vochtig en warm maken en kleine stofdeeltjes + bacterien tegenhouden
  • Trilharen: Slijm verplaatsen naar keelholte

Slide 25 - Slide

Waar vindt de uitwisseling plaats van O₂ en CO₂?
A
in de hele longen
B
in de bronchioli
C
in de longblaasjes
D
in de neusholte

Slide 26 - Quiz

welke functie heeft de huig?
A
de huig sluit tijdens het ademhalen de neusholte af
B
de huig sluit tijdens het ademhalen de slokdarm af
C
de huig sluit tijdens het slikken de luchtpijp af
D
de huig sluit tijdens het slikken de neusholte af

Slide 27 - Quiz

Als de luchtwegen vernauwd zijn, kan er minder lucht de longen in- en uitstromen.
De luchtwegen kunnen onder andere op de volgende manieren vernauwd zijn:
1 Als het slijmvlies in de vertakkingen van de bronchiën verdikt is.
2 Als het slijmvlies in de neusholte verdikt is.
Welke van deze manieren kan of kunnen een astma-aanval veroorzaken?

A
alleen manier 1
B
alleen manier 2
C
manier 1 en manier 2
D
geen van beiden manieren

Slide 28 - Quiz

Bij COPD is/zijn de ..... kapot
A
Luchtpijp
B
Bronchiën
C
Longblaasjes

Slide 29 - Quiz

Langs welke route bereikt zuurstof de longblaasjes?
A
neusholte - keelholte - luchtpijp - strottenhoofd - luchtpijptakje - bronchiën - longblaasjes
B
neusholte-keelholte-strottenhoofd - luchtpijp - luchtpijptakje - bronchiën - longblaasjes
C
neusholte - keelholte - strottenhoofd - luchtpijptakje - luchtpijp- bronchiën - longblaasjes
D
neusholte-keelholte-strottenhoofd - luchtpijp - bronchiën - luchtpijptakje - longblaasjes

Slide 30 - Quiz

de luchtpijp vertakt zich in
A
bronchiën
B
longblaasjes
C
luchtpijpvaten
D
luchtpijptakjes

Slide 31 - Quiz

Kenmerken chronische bronchitis

  • Chronische ontsteking
  • Beschermlaag en trilhaartjes beschadigen
  • Vernauwingen in de bronchiën 
  • Verhoogde slijmproductie verstopping van de vernauwde bronchiën

Slide 32 - Slide

Welke delen van het ademhalingsstelsel zijn verstevigd door kraakbeenringen.

A
Longblaasjes en bronchiën
B
Strottenhoofd en luchtpijp
C
Bronchiën en luchtpijp

Slide 33 - Quiz

Wanneer de bronchiën nauwer zijn, gaat de gaswisseling dan sneller of langzamer?
A
Sneller
B
Gelijk
C
Langzamer

Slide 34 - Quiz

Hoe wordt dit gedeelte van het ademhalingsstelsel genoemd?
A
Bronchiën
B
Longblaasjes
C
Luchtpijp
D
Strottenhoofd

Slide 35 - Quiz

Longblaasjes en longhaarvaten
Bronchiën worden bronchiolen. Daar regelen spieren doorgang van lucht.
Om de longblaasjes lopen heel veel kleine bloedvaten, dit noem je de longhaarvaten.

Luchtpijp, de bronchiën en longblaasjes produceren slijm. 
Trilharen verplaatsen het slijm naar de keelholte. 
Bij teveel slijm ga je hoesten en als je irriterende stoffen inademt doe je dat ook (bijv. bij roken).


Bloed
Zuurstofrijk naar alle cellen van je lichaam
1
Lucht
Zuurstofrijk naar de longblaasjes
2
Lucht
Zuurstofarm, koolstofdioxiderijk wordt uitgeademd

3
Bloed
Zuurstofarm, koolstofdioxiderijk komt van al je lichaamscellen terug naar de longblaasjes

4
Longblaasje
5
Longhaarvat

6
1
2
3
4

Slide 36 - Slide

Twee ziekten van het ademhalingsstelsel zijn astma en COPD.
Bij welke van deze ziekten heeft een patiënt vaak last van benauwdheid?


A
alleen bij astma
B
alleen bij COPD
C
bij astma en bij COPD
D
bij geen van beiden ziekten

Slide 37 - Quiz

een allergische reactie op stuifmeelkorrels noemen we?
A
COPD
B
Astma
C
longontsteking
D
hooikoorts

Slide 38 - Quiz

Een ziekte waarbij de longen continu ontstoken zijn, noemen we?
A
COPD
B
Astma
C
longontsteking
D
bronchitis

Slide 39 - Quiz

Verschillende longaandoeningen:


- Astma
- Chronische bronchitus (COPD)
- Longemfyseem (COPD)
- Hooikoorts
- Roken

Slide 40 - Slide

1. Astma en COPD zijn in essentie hetzelfde ziektebeeld.

2. Het grote verschil is dat bij astma sprake is van reversibele en bij COPD chronische luchtwegobstructie
A
beide zijn onjuist
B
alleen 1 = juist
C
alleen 2 = juist
D
beide zijn juist

Slide 41 - Quiz

Wat is waar?
A
Astma is een chronisch ziektebeeld
B
Bronchitis ontstaat door roken
C
Bij een longontsteking zijn alleen de bronchiën ontstoken
D
Bij astma kan je niet goed ademen doordat de aders van de longen verslapt zijn

Slide 42 - Quiz

Bij een astma-aanval ga je dieper ademen. Welke spieren trek je dan samen?
A
alleen de buikspieren
B
alleen de middenrifspieren
C
zowel de buikspieren als de middenrif spieren

Slide 43 - Quiz

Waarom roken mensen eigenlijk?

Slide 44 - Open question

Een gevolg van roken is dat je bloedvaten .........?......... worden
A
wijder
B
nauwer

Slide 45 - Quiz

Wordt door roken astma veroorzaakt?
En COPD?
A
Alleen Astma
B
Alleen COPD
C
Beide
D
Geen van Beide

Slide 46 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
De vitale capaciteit is gelijk aan je volledige longinhoud
B
De stationaire lucht is de lucht die ALTIJD blijft zitten.
C
De reservelucht = je nog extra gaat uitademen
D
Bij een normale ventilatie adem je zo'n 3 liter lucht in

Slide 47 - Quiz


Hier zie je iemand die....
A
zich verslikt
B
lucht inademt
C
voedsel normaal doorslikt
D
lucht in de slokdarm krijgt

Slide 48 - Quiz

Wat gebeurd er als je je verslikt?
A
Je strotklepje sluit niet goed en eten gaat de luchtpijp in
B
Je huig sluit niet goed en eten gaat de luchtpijp in

Slide 49 - Quiz

een allergische reactie op stuifmeelkorrels noemen we?
A
COPD
B
Astma
C
longontsteking
D
hooikoorts

Slide 50 - Quiz

Het strottenhoofd
  1. Tongbeen 
  2. Stembanden 
  3. Schildkraakbeen 
  4. Bindweefselband 
  5. Ringkraakbeen 
  6. Locatie 
  7. Luchtpijp 

Slide 51 - Slide