examenwoordjes

Hoe vind je het volgende woord in het woordenboek? obviously & dissaproval
A
Obvious & Dissaprove
B
obvious & approval
C
Obviously & approve
D
obvious & approve
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
Applicatie- en mediaontwikkelaarBasisschoolGroep 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Hoe vind je het volgende woord in het woordenboek? obviously & dissaproval
A
Obvious & Dissaprove
B
obvious & approval
C
Obviously & approve
D
obvious & approve

Slide 1 - Quiz

Wat doe je als je moet citeren?
A
vertalen en samenvatten
B
letterlijk overnemen
C
gedeelte overnemen
D
vertalen

Slide 2 - Quiz

In conclusion
A
kortom
B
daarom
C
concluderend/kortom
D
conclusief

Slide 3 - Quiz

even though
A
zelfs
B
ook al
C
alsmede
D
maar

Slide 4 - Quiz

so
A
whatever
B
dus
C
omdat
D
vandaar

Slide 5 - Quiz

Instead of
A
Daarom
B
Echter
C
Ter plekke
D
In plaats van

Slide 6 - Quiz

Consequently
A
als gevolg daarvan
B
ook
C
dus
D
Ten slotte

Slide 7 - Quiz

Moreover
A
Vandaar
B
Bovendien
C
Daarom
D
In tegenstelling tot

Slide 8 - Quiz

As a result
A
resultatief
B
als gevolg daarvan
C
consequent
D
doordat

Slide 9 - Quiz

In addition
A
aansluitend
B
om die reden
C
en daarbij
D
als gevolg daarvan

Slide 10 - Quiz

What becomes clear after reading paragraph 1?
A
Wat wordt duidelijk over paragraaf 1?
B
Zoek het antwoord in paragraaf 1
C
Lees paragraaf 1

Slide 11 - Quiz

Similarly
A
vergelijkbaar
B
omdat
C
consequentie
D
gevolg

Slide 12 - Quiz

Therefore
A
daarvoor
B
daarom
C
darumme
D
vandaar

Slide 13 - Quiz

However
A
vandaar
B
plotseling
C
echter
D
daarom

Slide 14 - Quiz

Who did it according to the text
A
Lees de tekst en beantwoordt de vraag
B
Wat wordt duidelijk over de tekst?
C
Wie heeft het gedaan volgens de tekst?

Slide 15 - Quiz

Obviously
A
wellicht
B
misschien
C
duidelijk
D
blijkbaar

Slide 16 - Quiz

Besides
A
behalve
B
bovendien
C
daarnaast
D
zijkant

Slide 17 - Quiz

Just as
A
evenals
B
ongeveer
C
nauwkeurig
D
net als

Slide 18 - Quiz

Contrary to
A
in tegenstellig tot
B
daarnaast
C
bovendien
D
alhoewel

Slide 19 - Quiz