om, waarmee ,door middel van zijn signaalwoorden voor
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Doel/middel
Slide 22 - Quiz
De signaalwoorden want, omdat, daarom, immers en namelijk horen bij? (tekstverband)
A
Concluderend
B
Redengevend
C
Vergelijkend
D
Tijdsvolgorde
Slide 23 - Quiz
Bij welk verband horen de signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent
A
Oorzaak-gevolg
B
Vergelijking
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 24 - Quiz
Zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 25 - Quiz
Bij welk verband passen de signaalwoorden: daardoor, doordat, zodat
A
Opsomming
B
Mening en argument
C
Oorzaak en gevolg
D
Voorbeeld
Slide 26 - Quiz
Bij welk verband passen de signaalwoorden: maar, toch, desondanks, hoewel, echter
A
Oorzaak en gevolg
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Tegenstelling
Slide 27 - Quiz
Welk verband geven deze signaalwoorden aan?
ten eerste, ten tweede, ook
A
voorbeeld
B
opsomming
C
volgorde van tijd
D
reden
Slide 28 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden
Slide 29 - Quiz
Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.
Zoals is het signaalwoord voor .......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Reden
D
Tegenstelling
Slide 30 - Quiz
signaalwoorden oorzaak-gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
D
tegenover, daarentegen
Slide 31 - Quiz
Signaalwoorden opsomming
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
maar, echter, toch, tegenover
C
bijvoorbeeld, zo, zoals
D
want, omdat
Slide 32 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij een tegenstelling?
A
Daarom, waarom, en
B
Maar, hoewel, echter
C
Dus, want, ook,
D
Bijvoorbeeld, dat, die
Slide 33 - Quiz
Wat zijn de signaalwoorden in de zin? Allereerst moet Dani nog eten.
A
Dani
B
nog
C
allereerst
D
moet
Slide 34 - Quiz
Hoe noem je woorden die wijzen op een
verband tussen zinnen of alinea’s?
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen
Slide 35 - Quiz
Hoeveel signaalwoorden staan er in de volgende zinnen?
De winkeleigenaar deed eerst het rolluik omhoog. Daarna opende hij de deur en vervolgens deed hij de deur open.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 36 - Quiz
Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als: Ik vind …, Volgens ons …, Zij denkt dat …, De schrijver is van mening dat ..., Onze conclusie is …, Dus …, Daarom …, Kortom ….?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 37 - Quiz
Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Ten eerste moet ik mijn kamer opruimen. Ten tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend. Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'ten eerste, ten tweede, daarna' aan: