Wat voor tekstsoort zou een reclame over een nieuw soort speelgoed zijn?
A
Amuserende tekst
B
Informerende tekst
C
Activerende / aansporende tekst
D
Betogende tekst
Slide 18 - Quiz
bekijk het volgende krantenbericht
Slide 19 - Slide
www.gelderlander.nl
Slide 20 - Link
Bruls wil 1,5 meter terug en coronabewijs op werkvloer: ‘Meer belang bij robuuste maatregelen’
AMSTERDAM - Hubert Bruls, voorzitter van het Veiligheidsberaad en burgemeester van Nijmegen, wil dat de 1,5 meter afstand weer wordt ingevoerd en vindt dat het coronatoegangsbewijs ook op de werkvloer moet worden ingezet. Daarvoor is een wetswijziging nodig, zo zei hij in Buitenhof zondag. Wat hem betreft wordt die wetswijziging ‘eerder vandaag dan morgen’ in gang gezet.
Slide 21 - Slide
Wat is, op basis van de titel, het tekstdoel van het krantenbericht?
A
activeren
B
overtuigen
C
informeren
D
amuseren
Slide 22 - Quiz
OPINIEWIM VAN BOXTEL
Opinie: Stop het gedram over achterstanden en geef leerlingen rustig de tijd
Het door minister Slob voorgestelde herstelplan voor het onderwijs is onverstandig, oneerlijk voor leerlingen en bevat weinig realiteitswaarde, betoogt Wim van Boxtel.
Slide 23 - Slide
Wat is, op basis van de titel, het tekstdoel van het krantenbericht?
A
activeren
B
overtuigen
C
instrueren
D
amuseren
Slide 24 - Quiz
Hoe laten de schrijvers hun mening NIET blijken?
A
Ze gebruiken citaten van deskundigen
B
Ze formuleren hun standpunten
C
Ze weerleggen de standpunten van anderen
D
Ze geven een mening aan het slot
Slide 25 - Quiz
Wanneer een schrijver deskundigen citeert is het dan altijd een overtuigende tekst?
ja
nee
Slide 26 - Poll
In een betoog geeft de schrijver zijn mening in de inleiding. In de kern ondersteunt de schrijver zijn mening alleen met feiten.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quiz
De schrijver wil zijn mening geven. DOEL?
A
uitleg geven
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/aansporen
Slide 28 - Quiz
Leesstrategieën
Globaal;
Intensief;
Zoekend.
Slide 29 - Slide
Leesstrategieën
Globaal lezen:
Kijk naar de titel, tussenkopjes, plaatjes en de bron van de tekst.
Daarna lees je de inleiding, kernzinnen van alinea's en het slot.
Slide 30 - Slide
Leesstrategieën
Intensief lezen:
Je leest de hele tekst.
Je let op details.
Probeer te begrijpen wat er in de tekst staat.
Slide 31 - Slide
Leesstrategieën
Zoekend lezen:
Zoek naar trefwoorden.
Zoek gericht naar informatie in de tekst.
Slide 32 - Slide
bij een tekstverklaring, lees je de tekst en markeer je de kernzinnen
Slide 33 - Slide
Functie van een afbeelding
Trekken van aandacht.
Voegt nieuwe informatie toe.
Nodig om de tekst beter te begrijpen.
Slide 34 - Slide
Indeling van een tekst
Titel Inleiding MIddenstuk - kern van de tekst Slot
Slide 35 - Slide
Functies van de inleiding
Inleiding
Onderwerp van de tekst introduceren.
Aandacht trekken
Slide 36 - Slide
Bij het slot van een overtuigende tekst vind je vaak de mening van de schrijver
waar
niet waar
Slide 37 - Poll
Functies van het slot
Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
Conclusie geven.
Samenvatting geven van de tekst.
Advies geven.
Waarschuwing geven.
Oproep doen.
Slide 38 - Slide
Signaalwoorden
Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
Je herkent dan de verbanden van de tekst.
Slide 39 - Slide
Signaalwoorden
Slide 40 - Slide
SIGNAALWOORDEN
Aan een
signaalwoord
zie je met
welk tekstverband
je te maken hebt.
Slide 41 - Slide
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo
Slide 42 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 43 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar
Slide 44 - Quiz
OOK
is een signaalwoord voor
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Reden
Slide 45 - Quiz
MAAR is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming
Slide 46 - Quiz
want en omdat zijn signaalwoorden van
A
tegenstelling
B
reden
C
opsomming
Slide 47 - Quiz
Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.
Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.