6.6 Aanpassingen bij planten (samen met BB)

6.6 Aanpassingen bij planten
Thema 6 Ecologie
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

6.6 Aanpassingen bij planten
Thema 6 Ecologie

Slide 1 - Slide

Wat weten we al?

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 6.5
  • Je kunt uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.

Slide 3 - Slide

Begrippen 6.5
  • Gestroomlijnd
  • Haaksnavel
  • Hoefgangers
  • Kegelsnavel
  • Pincetsnavel

  • Priemsnavel
  • Schutkleur
  • Teengangers
  • Zeefsnavel
  • Zoolgangers

Slide 4 - Slide

Leerdoelen 6.6
  • Je kunt uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun leefomgeving.

Slide 5 - Slide

Huidmondjes
  • Planten moeten water en koolstofdioxide opnemen en in het licht staan om te overleven.
  • Planten nemen koolstofdioxide op via huidmondjes.
  • Dat zijn kleine openingen in de opperhuid van de bladeren.
  • Via de huidmondjes geven ze ook zuurstof en wat af.
  • De meeste huidmondjes zitten aan de onderkant van de bladeren.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Bladeren in een droge omgeving
In een droge omgeving, kan een plant gemakkelijk uitdrogen.
Planten in een droge omgeving hebben daarom aanpassing aan hun bladeren:
  • Een klein oppervlak
  • Een dik waslaagje (een waterdichte, vetachtige stof)
  • Weinig huidmondjes, die vaker dieper in het blad liggen
  • Beharing
Al deze aanpassingen gaan verdamping van water tegen.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Water opslaan en opnemen
In een woestijn regent het soms maanden niet. Daarom moeten planten in de woestijn water opslaan:
  • Vetplanten slaan water op in kleine dikke bladeren.
  • Cactussen slaan het water op in de stengel.
Sommige cactussen hebben een breed uitgegroeid wortelstelsel. Daardoor kunnen ze heel snel heel veel water opnemen als het een keer regent.
Andere cactussen hebben heel lange wortels die diep in de bodem gaan en bij diepere waterlagen komen.

Slide 10 - Slide

Bomen in de winter
  • In de winter is het water in de grond bevroren of regent het lange tijd niet.
  • De bomen kunnen dan minder water opnemen.
  • Loofbomen laten daarom in de herfst hun bladeren vallen.
  • Naaldbomen hebben naaldvormige bladeren met een dikke waslaag. Daaruit verdampt weinig water, zij verliezen hun bladeren in de winter niet.

Slide 11 - Slide

Bladeren in een vochtige omgeving
Planten in een vochtige omgeving hebben ook aanpassingen:
  • Veel huidmondjes, dicht aan de oppervlakte.
  • Grote, dunne bladeren.
  • Een dunne waslaag.

Slide 12 - Slide

Waterplanten
  • Waterplanten leven in het water. De wortels zitten vast in de bodem en de bladeren drijven op het water. De huidmondjes zitten alleen aan de bovenkant van de bladeren.
  • Planten die met de wortels in de modder groeien, hebben luchtkanalen in hun stengels. Daardoor kan zuurstof naar de wortels gaan.
  • Planten die helemaal onder water leven hebben geen huidmondjes. Zij nemen de stoffen op met de bladeren.

Slide 13 - Slide

Aanpassingen aan het licht
  • Planten die het best groeien bij veel licht zijn zonplanten.
  • Deze komen vooral voor op plekken waar geen schaduw is, bijvoorbeeld een open veld.
  • Schaduwplanten groeien het best bij weinig licht. 
  • Deze komen op plekken voor waar veel schaduw is, bijvoorbeeld in een bos.
  • Schaduwplanten hebben vaak grote, dunne bladeren. Daarmee kunnen ze veel licht opvangen.

Slide 14 - Slide

Klimplanten
  • Klimplanten houden zich met hechtwortels vast aan muren en andere planten, hieruit kunnen ze ook voedingstoffen opnemen.
  • Klimplanten groeien snel. Hoe hoger ze komen, hoe meer licht ze kunnen opvangen.
  • Sommige klimplanten hebben geen hechtwortels, maar houden zich vast met ranken.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Begrippen 6.6
  • Huidmondje
  • Klimplant
  • Luchtkanaal
  • Schaduwplant
  • Waslaagje
  • Waterplant
  • Zonplant

Slide 17 - Slide

Ik kan nu
  • Je kunt uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun leefomgeving.

Slide 18 - Slide

Aan het werk!
KB: Maken opdrachten 6.6: 1, 2, 4, 5, 6 en 7
BB: Maken opdrachten 5.5: 1 t/m 7
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.


 

timer
25:00

Slide 19 - Slide