4.3 en 5.3 Lezen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

4.3 en 5.3 Lezen

Test jezelf

De schrijver wil de lezer informatie geven over een bepaald onderwerp.

1. Informeren
2. Activeren
3. Amuseren
4. Geen van de antwoorden

De schrijver wil de lezer vermaken.

1. Activeren
2. Informeren
3. Amuseren
4. Geen van de antwoorden

De schrijver wil de lezer iets laten doen.

1. Amuseren
2. Activeren
3. Informeren
4. Geen van de antwoorden

Bij zoekend lezen ben je op zoek naar een antwoord op een vraag.

1. Waar
2. Niet waar

Je kunt alleen zoekend lezen in naslagwerken, zoals een woordenboek.

1. Waar
2. Niet waar

Bij zoekend lezen bepaal je van te voren nauwkeurig wat je wilt weten.

1. Waar
2. Niet waar

Wat lees je of bekijk je als je zoekend leest?

1. De hele tekst
2. Je zoekt naar het antwoord op je vraag

Het is echt zo of is echt gebeurd.
Dit is een:

1. Feit
2. Mening

Wat iemand ergens van vindt of wat iemand ergens van denkt.
Dit is een:

1. Mening
2. Feit

Je kunt het controleren.
Dit is een:

1. Mening
2. Feit

Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in de tekst.

1. Waar
2. Niet waar

Verwijswoorden verwijzen altijd naar één woord in de tekst.

1. Niet waar
2. Waar

Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?
Stel een vraag met die begint met:

1. Wie of wat
2. Wie, wat of waarom
3. Wie, wat of waar
4. Wat of waar

Bij verkennend lezen, lees en bekijk ik het volgende:

1. Titel en plaatjes
2. Titel, plaatjes en bron
3. Titel, inleiding en plaatjes
4. Titel, plaatjes, inleiding en bron

Veel teksten bestaan uit een inleiding, kern en slot.

1. Niet waar
2. Waar

De inleiding van een tekst:

1. Herhaalt het belangrijkste uit de tekst - geeft tips
2. Bestaat uit één alinea of meer alinea's
3. De eerste alinea van een tekst

De kern van een tekst:

1. Staat vaak apart van de tekst
2. Het middenstuk van de tekst
3. Staat vaak apart van de tekst
4. De laatste alinea

Het slot van een tekst:

1. Herhaalt het belangrijkste uit de tekst - geeft tips
2. Het middenstuk van de tekst
3. Staat vaak apart van de tekst
4. De eerste alinea

Bij nauwkeurig lezen

1. Lees ik de titel, tussenkopjes en de bron
2. Bekijk ik de plaatjes en lees de tekst bij de plaatjes
3. Lees ik de inleiding en het slot
4. Lees ik de tekst aandachtig. Zin voor zin.

Een voorbeeld van een amuserende tekst is:

1. Een nieuwsbericht
2. Het leesboek dat we met de klas lezen
3. Een reclame van de Hema

Ik heb het bloedheet!
Is dit een feit of mening?

1. Mening
2. Feit

Het is vandaag 30 graden
Is dit een feit of mening?

1. Feit
2. Mening

Ik heb zin in de zomer man!
Is dit een feit of mening?

1. Feit
2. Mening

Een leesstrategie is:

1. Amuseren
2. Mening geven
3. Activeren
4. Verkennend lezen

Een tekstdoel is:

1. Mening geven
2. Amuseren
3. Verkennend lezen
4. Nauwkeurig lezen