Lezen 4.3

Hoe gaan we met Nederlands beginnen?
Jas uit, capuchon af
tas op de grond
 boek op tafel
 telefoon inloggen lesson up
kauwgom uit
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoe gaan we met Nederlands beginnen?
Jas uit, capuchon af
tas op de grond
 boek op tafel
 telefoon inloggen lesson up
kauwgom uit

Slide 1 - Slide

Lezen 4.3

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
Waar hebben we het vorige week over gehad?
Lezen 4.3 Afmaakles
Doel van de les
Uitleg
Aan het werk
Evaluatie

Slide 3 - Slide

Fictie

Slide 4 - Mind map

Lezen

Slide 5 - Mind map

Lezen
Inleiding / tussenstuk/ slot
alinea
Tussenkopjes
Onderwerp/ deelonderwerp
Signaalwoorden

Slide 6 - Slide

Vandaag leer je
B/K
De tekstdoelen activeren en amuseren herkennen
Hoe je zoekend leest
KGT
Instructies herkennen
Verwijswoorden herkennen
Signaalwoorden herkennen die een tijdsvolgorde aangeven. 

Slide 7 - Slide

Wat weet je al?

Slide 8 - Slide

Tekstdoel- activeren amuseren
Informeren - schrijver geeft informatie - Nieuwsbericht

Amuseren - schrijver wil lezer vermaken - leesboek

Activeren - schrijver wil lezer iets laten doen - reclame

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Instructie
Een uitleg in stappen wat je moet doen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Slide

Zoekend lezen
Je bepaalt wat je wil weten
  • de tussenkopjes
  • de plaatjes
  • de schema's, grafieken, tabellen
  • opvallende woorden

Slide 17 - Slide

Op welke bladzijde begint 5.3 lezen?

Slide 18 - Open question

Hoe laat begint bodypump op donderdag? (blz. 25)

Slide 19 - Open question

Werk afmaken
Lezen 4.3 Alle opdrachten!

Slide 20 - Slide

Verwijswoorden
Verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms zelfs een hele zin.

Als je wil weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je de vraag die begint met wie, wat, waar of welke





Slide 21 - Slide

Verwijswoorden

Voorbeeld:
Mijn zoontje heeft een duur foutje gemaakt.
Hij heeft de auto van de buren bekrast.


Slide 22 - Slide

Signaalwoorden tijdsvolgorde
Opsomming -   als eerste, bovendien, daarnaast,           vervolgens, ook, tot slot
Tegenstelling - maar, daarentegen, echter, toch, integendeel
Tijdvolgorde - eerst, daarna, vervolgens, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte

Slide 23 - Slide