This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Leestekens
Slide 1 - Slide
Deze les
- Terugblik
- Lesdoel
- Uitleg
- Samen oefenen
- Zelf oefenen
- Reflectie
Slide 2 - Slide
(...) leerlingen hebben dit antwoord goed.
A
Vele
B
Velen
Slide 3 - Quiz
(...) doen goed mee met de les.
A
alle
B
allen
Slide 4 - Quiz
(...) boeken zijn gesloten.
A
alle
B
allen
Slide 5 - Quiz
Ik ben afgelopen maanden ... kilo afgevallen.
A
zes
B
6
Slide 6 - Quiz
We hebben vandaag nog maar (...) lesuren.
A
drie
B
3
Slide 7 - Quiz
Lesdoel
Aan het einde van deze els kun je trema, apostrof, accenten, cedille, komma, dubbele punt, aanhalingstekens en puntkomma correct gebruiken.
Slide 8 - Slide
Wat is het verschil tussen "een" en "één"?
Slide 9 - Open question
Wat is het verschil tussen de zinnen: Heb jij Robin, de mentor van Adam, en zijn beste vriend gezien? Heb jij Robin, de mentor van Adam en zijn beste vriend gezien?
Slide 10 - Open question
leestekens op woorden
Trema:
- om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen uitgesproken worden. -> beëindigen, geüpload, Azië.
- in leenwoorden. -> föhn, überhaubt.
- in samenstellingen gebruiken we geen trema, maar een koppelteken. -> toe-eigenen ipv toeëigenen.
Slide 11 - Slide
leestekens op woorden
De apostrof gebruiken we:
- om uitspraakproblemen te voorkomen -> paraplu's ipv paraplus
- als weglatingsteken. -> 's middags, 's-Gravenhage, 't, z'n
- in meervouden en afleidingen van afkortingen. -> dvd'tje
- in verkleinwoorden die eindigen op y, met een medeklinker ervoor -> baby'tje, maar cowboys
Slide 12 - Slide
leestekens op woorden
accenten:
- accent aigu -> cliché, privé (soms gebruikt om klemtoon aan te geven -> vóór maandag inleveren)
- accent grave -> etagère, carrière
- accent circonflexe: enquête, gêne
- cedille -> Curaçao, om aan te geven dat de c een s is.
Slide 13 - Slide
Maken in tweetallen
Opdracht 1 op bladzijde 247.
Nakijken na 5 minuten.
timer
5:00
Slide 14 - Slide
Leestekens in de zin
komma:
- voor of na een aanspreking -> Hallo, mag ik wat vragen?
- tussen delen van een opsomming
- tussen twee persoonsvormen
- tussen de hoofdzin en een bijzin
- voor en achter een bijstelling -> de man, die daar loopt, gaat wel erg snel.
Slide 15 - Slide
Leestekens in de zin
Dubbele punt:
- voor een citaat
- voor een gedachte
- voor een opsomming
- voor een uitleg of toelichting
Slide 16 - Slide
Leestekens in de zin
Aanhalingstekens:
- bij citaten
"Mag ik al weg", riep hij.
- als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis
Hoe schrijf ik "Curaçao"?
- als het woord op een speciale manier bedoeld wordt.
Hij was "ziek" vandaag.
Slide 17 - Slide
Leestekens in de zin
Puntkomma gebruik je:
- tussen hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen .
Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik wat later.
- als afsluiting van de onderdelen van een opsomming.
Deze vakantie ben ik geweest naar:
- Duitsland;
- Frankrijk;
- Oostenrijk;
- België.
Slide 18 - Slide
Maken
opdracht 2 op bladzijde 255
in tweetallen
na 5 minuten nabespreken.
timer
5:00
Slide 19 - Slide
Wat ga je doen?
Maken opdracht 2, 3(a-e) op bladzijde 247 en opdracht 3 op bladzijde 255.
In tweetallen -> fluisterstem
Slide 20 - Slide
Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je trema, apostrof, accenten, cedille, komma, dubbele punt, aanhalingstekens en puntkomma correct gebruiken.
Slide 21 - Slide
Vergelijk de twee paragrafen van deze les met elkaar. Noem minstens één overeenkomst en minstens één verschil.