1 dec BMF

Wat gaan we vandaag doen?
  • Theorie 3.2 Leestekens en tekens bij woorden
  • Herhalen 3.1 Hoofdletters
  • Oefenen 3.2 in op papier in tweetallen en bespreken einde les.
  • Zelfstandig verder werken aan je flyer
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
  • Theorie 3.2 Leestekens en tekens bij woorden
  • Herhalen 3.1 Hoofdletters
  • Oefenen 3.2 in op papier in tweetallen en bespreken einde les.
  • Zelfstandig verder werken aan je flyer

Slide 1 - Slide

Brochure
Niveau 4 maakt een uitgebreide brochure met meerdere pagina's (voorbeeld):
  • Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
  • Meerdere stukjes tekst over het bedrijf, de eventuele actie of het event. 
  • Gegevens van het bedrijf. 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je gebruikt leestekens en tekens bij woorden correct.
  • Je ontwerpt een flyer naar eigen smaak 

Slide 3 - Slide

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
dinsdag
B
Dinsdag

Slide 4 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
Hindoe
B
hindoe
C

Slide 5 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
pasen
B
Pasen

Slide 6 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
MBO Zadkine
B
mbo Zadkine

Slide 7 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
minister-president
B
Minister-President

Slide 8 - Quiz

Dubbele punt ( : )
  • Je zet een dubbele punt in een zin als je iets aankondigt.      Dit zijn de namen van de studenten die zijn ingeloot: Bram, Davida en Emma. 
  • Met een dubbele punt kun je ook een citaat aankondigen.     De trainer riep: 'Kom op, volhouden!'
  • Je zet een dubbele punt ook voor een opsomming.                  Zo laad je de accu op: ....



Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je een komma?
  • Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.
Jeroen, kom je zo?

  • Dit geldt ook voor een tussenvoegsel: 
Helaas, de volgende keer beter. 
Ach, dat is niet zo leuk

Slide 10 - Slide

Wanneer gebruik je nog meer een komma?
  • In opsommingen: Peter, wil jij kaas, eieren, melk en koekjes halen in de Albert Heijn?
  • Tussen twee persoonsvormen (werkwoorden): Als we je roepen, mag je binnenkomen. 
  • Voor voegwoorden (signaalwoorden) zoals omdat, maar, nadat, want, voordat. Ik heb je drie keer gebeld, maar kreeg steeds je voicemail. 

Slide 11 - Slide



Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 12 - Slide

Aanhalingstekens      ('  ')
Je gebruikt ze:                       Voorbeelden
bij een citaat
Lianne vroeg: 'Wil iedereen zijn mobiel uitzetten?'
Als je een woord ironisch bedoelt
Echt 'knap' dat je een twee hebt.
Als het om het woord of de groep woorden zelf gaat
'Faciliteren' betekent: iets mogelijk maken.

Slide 13 - Slide

Puntkomma ( ; )
  • Om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen:                          Het is vijf uur; we stoppen ermee.

(Een puntkomma houdt het midden tussen een punt en een komma. De zin ervoor en erna hangen nauw met elkaar samen en een punt zou een te sterke scheiding uitdrukken)

Slide 14 - Slide

Waar hoort de dubbele punt?
Stef zei 'Daar komen apen, beren en luipaarden aan!'
A
Stef:
B
zei:
C
komen:

Slide 15 - Quiz

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 16 - Quiz

Aanhalingstekens kunnen nadruk geven op een woord.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 18 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma

Slide 19 - Quiz

Ik moet bij de Jumbo het volgende kopen pindakaas, tomaten, brood en pasta.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
D

Slide 20 - Quiz

Staan de aanhalingstekens goed?

'Dat vind ik stom', zei Marie.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn opdracht.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'

Slide 22 - Quiz

Een dubbele punt (:) zet je voor een
A
uitleg
B
opsomming
C
uitroep
D
aankondiging

Slide 23 - Quiz

Tekens bij woorden
- apostrof
- trema
- accent
- weglatingsstreepje

Slide 24 - Slide

 Apostrof ( ' )
  • Bij meervoud en bezit na a, o, i, u, y, als je het anders verkeerd zou uitspreken: agenda's, logo's, tosti's, Danny's auto.
  • Om bezit aan te geven na een s-klank (-s, -x, -z): Bas' verjaardag, Max' vriendin.
  • Bij weglating: 's middags, 's-Gravenhage ('s= des)
  • Bij afkortingen, cijfer- en letterwoord: mbo'er, A4'tje. 

Slide 25 - Slide

Apostrof?
A
Trix zusje
B
Trix' zusje

Slide 26 - Quiz

Apostrof?
A
smsje
B
sms'je

Slide 27 - Quiz

Apostrof?
A
Lorenz' auto
B
Lorenz's auto
C
Lorenzs auto

Slide 28 - Quiz

apostrof
A
autootje
B
auto'tje

Slide 29 - Quiz

Apostrof?
A
lelie'tje
B
lelietje

Slide 30 - Quiz

Apostrof of niet?


A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas

Slide 31 - Quiz

Waar schrijf je een apostrof?
A
Tims vader
B
Lisas vader

Slide 32 - Quiz

Trema 
  • Om aan te geven dat je de letter apart uitspreekt: België, officiële

Slide 33 - Slide

Trema of geen trema?
A
egoisme
B
egoïsme

Slide 34 - Quiz

Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Vacuum
B
Vacuüm

Slide 35 - Quiz

Trema of niet?

A
tweeentwintig
B
tweeëntwintig

Slide 36 - Quiz

Accent 

  • Om te laten zien of je de klank kort of lang uitspreekt.                 Het zijn de streepjes naar links (è), naar rechts (é) en het ‘dakje’ (ê): logé, café, première, crêpe, enquête
  • Om aan te geven op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
     – Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.

Slide 37 - Slide

Welk accent klopt?
A
premiére
B
première

Slide 38 - Quiz

Waar staat het juiste accent?
A
a la carte
B
á la carte
C
à la carte

Slide 39 - Quiz

Waar staat het juiste accent?
A
privé
B
prive
C
privè

Slide 40 - Quiz

Weglatingsstreepje
  • om aan te geven dat je een deel van het woord weglaat:

in- en uitrijden, voor- en achterkant

Slide 41 - Slide

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
huismannen-en huisvrouwen
B
huismannen en -vrouwen
C
huis- en huisvrouwen

Slide 42 - Quiz

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
kerstverlichting- en kerstversiering
B
kerstverlichting en -versiering
C
kerstverlichting en versiering

Slide 43 - Quiz

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
rode- en witte sokken
B
fiets- en vliegvakanties
C
oude- en jonge mensen
D
zwart-wit

Slide 44 - Quiz

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt
A
dinsdag- en woensdagavond
B
dinsdagavond- en woensdagavond
C
dinsdagavond- en woensdag

Slide 45 - Quiz

Zelfstandig werken NU Nederlands
  • Je maakt opdracht: 7 t/m 10 van 3.2 Leestekens en tekens bij woorden (onderdeel Taalverzorging)
  • Je maakt in tweetallen: 11, 12 en 13. 

Klaar hiermee? --> verder werken aan je flyer. 

Volgende les hebben we ene oefentoets over 3.1 en 3.2 

Slide 46 - Slide

Zelfstandig werken: Maken van een flyer
  • Kies een van de onderstaande situaties:
A.  Je hebt een (mode) event georganiseerd.
B.  Je gaat een korte cursus geven in iets waar jij goed in bent.
C. Je hebt een modemerk opgericht en maakt hier reclame voor.
D. Eigen inbreng

Slide 47 - Slide

Maken van een flyer
  • Welke informatie moet op de flyer komen te staan? --> wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe?

Slide 48 - Slide

Maken van een flyer
Maak op papier een schets van je flyer:
  • Welke informatie komt op welke plaats?
  • Met welke opvallende uitspraak trek je de aandacht?
  • Welke afbeeldingen gebruik je?
  • Welke lettertypes en -groottes en welke kleuren gebruik je?

Slide 49 - Slide

Zelfstandig werken
De rest van de les werk je zelfstandig aan jouw flyer

  • Al een onderwerp bedacht?
  • Weet je al met welk programma je jouw flyer gaat onderwerpen?-> Canva, Word, Illustrator?? 

Slide 50 - Slide

Volgende lessen
  • Maandag herhalen we alles: hoofdletters, leestekens en tekens bij woorden (3.1 en 3.1)
  • Donderdag hebben we een toets: 3.1 hoofdletters en 3.2 leestekens.                                                                                                    
  • De flyer moet 7 december worden ingeleverd. 


Slide 51 - Slide