Stam + t

• Taal / spelling
• Basisschool
• Groep 5,6

Lesdoel

- Je kunt de ik vorm van een werkwoord goed spellen

- Je kunt de jij/hij zij vorm van een werkwoord goed spellen

- je kunt de werkwoorden hebben en zijn goed spellen

Stam + t 

Werkwoorden (dingen die je kan doen) moet je vervoegen. 

Ik schud de kaarten.

Hij schudt de kaarten.

Wij schudden de kaarten. 

De regel hiervoor in de tegenwoordige tijd = stam + t 

Stam + t 

De regel hiervoor in de tegenwoordige tijd = stam + t 

De stam is het hele werkwoord -en

Hele werkwoord = beantwoorden. 

Stam = beantwoord

Ik .... (beantwoorden) de vraag. 

Ik beantwoord de vraag.

Stam + t 

LET OP! 

Woorden waarbij de stam eindigt op een D kan een DT krijgen. 

Vul daarvoor het werkwoord POEPEN in. 

Hij .... (beantwoorden) de vraag. 

Hij poepT de vraag.       Ik hoor een T dus ik schrijf de T erachter. 

Hij beantwoordt de vraag.

De coach ... (sturen, tt) mij naar huis.

Mijn vader ... (rijden, tt) mij naar huis.

Oma... (fietsen, tt) naar de supermarkt.

Het kind ... (lachen, tt) dom het grapje.

Jij ... (houden, tt) van een snoepje.

... (vinden, tt) jij dat ook?

Joanne ... (tennissen, tt) elke vrijdag.

De jongen ... (kopen, tt) nieuwe schoenen.

Hij ... (slapen, tt) op zolder.

Aan de slag 3.1 (15 min)

Maak opdr 1, 3 en 4

Klaar werkblad 3.1 a samen met buurman/buurvrouw

Huiswerk

Maak 3.1 C en lever deze volgende week in 

Jij ... (houden, tt) van een snoepje.