Quiz

Welcome
Ilse, Evy, Jill
Alyssa, Stijn en Loïs
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1,2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome
Ilse, Evy, Jill
Alyssa, Stijn en Loïs

Slide 1 - Slide

  • How are you doing?

  • What are your plans for the holiday?

Slide 2 - Slide

Are you ready for the quiz?

Slide 3 - Slide

Kies het juiste vraagwoord: "____ is your teacher?"

A
a) What
B
b) When
C
c) Who
D
d) Why

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonlijke voornaamwoord voor één vrouw
A
it
B
they
C
he
D
she

Slide 5 - Quiz

Welk woord vergelijkt twee dingen? 'The elephant is ____ than the mouse.'
A
biger
B
big
C
bigger
D
biggest

Slide 6 - Quiz

Welke voorzetsel betekent 'naar'?
A
under
B
to
C
over
D
above

Slide 7 - Quiz

Welk vraagwoord maakt de zin compleet? : '____ is your best friend?'
A
Who
B
Why
C
When
D
What

Slide 8 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'write'?
A
writed
B
wrote
C
writing
D
writ

Slide 9 - Quiz

Welk artikel gebruik je voor woorden die met een klinker beginnen?
A
c) a
B
b) the
C
d) that
D
a) an

Slide 10 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoord? '____ cat is sleeping.'
A
He
B
My
C
Them
D
You

Slide 11 - Quiz

Vul in: 'He ____ to the park every Sunday.'
A
going
B
goes
C
goed
D
go

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van 'book'?
A
bookers
B
bookies
C
bookes
D
books

Slide 13 - Quiz

Wat is de persoonlijke voornaamwoord voor één man
A
he
B
it
C
she
D
they

Slide 14 - Quiz

Welk woord vergelijkt twee dingen? 'The sun is ____ than the moon.'
A
bright
B
brighter
C
brighten
D
brightest

Slide 15 - Quiz

Welk woord betekent 'tussen'?
A
above
B
between
C
under
D
over

Slide 16 - Quiz

Vul in: ____ is your favorite color?
A
Where
B
Who
C
When
D
What

Slide 17 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'run'?
A
runned
B
ran
C
run
D
running

Slide 18 - Quiz

Welk artikel gebruik je voor woorden die met een medeklinker beginnen?
A
that
B
the
C
a
D
an

Slide 19 - Quiz

Welk bezittelijk voornaamwoord? '____ book is on the table.'
A
You
B
My
C
They
D
His

Slide 20 - Quiz

Vul in: 'She ____ to school every day.'
A
d) walkd
B
a) walk
C
b) walks
D
c) walking

Slide 21 - Quiz

Wat is het meervoud van 'dog'?
A
c) doggies
B
a) dogs
C
d) doges
D
b) dogies

Slide 22 - Quiz

Happy Holiday!

Slide 23 - Slide